Handhaven en gedogen toen.
De vragen
De waarden en normen werden doorgegeven in de kerk, thuis en op
school (de gereformeerde (in feite openbare) school). Op school werden psal
men geleerd, leerde men (een beetje) lezen en schrijven en werd er geleerd
hoe je je gedragen moest (hoed af bij het verlaten van de school; groeten).
Als men rekenen wilde leren moest er meer schoolgeld betaald worden.
Wat gebeurde er als men zich niet hield aan de geldende normen? In het
algemeen kan gezegd worden dat de sociale controle groot was, veel groter
dan nu: men sprak elkaar aan. Soms kwam de overheid eraan te pas, in laat
ste instantie de schepenbank die voor handhaving zorgde. Ook bij overtre
dingen als schelden!
Een grote rol speelde het eergevoel van de mensen, veel meer dan in onze
tijd. De elite wilde haar goede naam houden en ook de minder bedeelden
hechtten zeer aan hun eergevoel. Bij de handhaving bemoeide het dorpsbe
stuur zich met alles, maar van een bureaucratie was absoluut nog geen spra
ke. Twee mensen regelden alles: de schout en de bode.
Het gedogen (het laten bestaan van verschil tussen wat hoort en wat ge
beurt) is bepaald niet alleen van onze tijd. Het normatieve karakter van de
door de kerk en overheid voorgestane waarden en normen werd niet bestre
den en er bestond een grote mate van overeenstemming op dit gebied tussen
de verschillende kerken. Maar het gedrag van mensen stemde daar niet altijd
mee overeen en op bepaalde terreinen werd een zekere afstand tussen norm
en praktijk geaccepteerd, er werd gedoogd. Voorbeelden daarvan zijn het
werken op zon- en feestdagen, misdragingen op kermissen, overspel en bui
tenhuwelijkse seksuele contacten.
Na de pauze was er gelegenheid tot het stellen van vragen. Op ieder van
de vragen gaf de heer Schutte uitgebreid antwoord.
In antwoord op de eerste vraag ging de heer Schutte in op de boeiende
ontwikkeling na 1795, het tijdstip van de Bataafse omwenteling. De gelijk
stelling van alle gezindten kwam toen tot stand wat betekende dat er veel
nieuwe mensen in het dorpsbestuur kwamen. Een ware democratiseringsgolf
was het gevolg. Relatief gezien kwamen er zelfs teveel katholieken en doops
gezinden in het bestuur, vaak in sociaal opzicht niet tot de top horend. Na
1811 bleek dat de democratiseringsgolf uiteindelijk tot minder democratie
geleid had. Voormalige regenten, in 1798 weggezuiverd, waren weer terug
gekomen in het bestuur en bovendien had het dorpsbestuur aanzienlijk min
der macht gekregen omdat het departementaal bestuur overheerste. De
85