veel lichtere katoenen netten toegepast. Zo'n 17e eeuwse vleet was samen
gesteld uit ongeveer 17 staande drijfnetten ieder bestaande uit 4 aan elkaar
geknoopte delen of verrendels. De totale lengte van een vleet kon ruim 300
meter bedragen. Het net en de drijvers zijn verbonden aan de reep. Bij het
uitzetten of schieten van de vleet werden de netten en drijvers aan de reep
vastgeknoopt. Op de tegel zien we dat de drijvers aan de reep vast zitten.
Bij het binnenhalen van de vleet werd de reep door middel van een kaap- -s
stander aan boord getrokken. Het net werd buitenboord losgeknoopt en via
de geestgaten aan het zijboord naar binnen getrokken. De vis werd er uit
geschud en het net verdween in het nettenruim. De haring werd gesorteerd
en in manden gedaan om, zodra er tijd voor was, te worden gekaakt en ge
zouten. De haring werd in tonnen verpakt en in het tonnenruim geladen.
Het museum bezit een monsterrol uit 1852 van de bemanning van het
schip 'Het Bruine Paard' (nummer 00053) daaruit blijken hun verschillende
taken zoals spilloper, wantaannemer, speerreephaalder en afhouder. Inte
ressant is ook te zien hoe de weeklonen zich onderling verhouden. Twee
van de bemanningsleden hebben in plaats van een handtekening een kruis
je gezet, omdat ze de schrijfkunst niet meester waren. De monsterrol was
een officieel document gewaarmerkt en ondertekend door de Waterschout.
Tijdens het vissen en het binnenhalen van de netten werd er voor ge
zorgd dat het schip kon bijliggen aan het als drijfanker fungerende net.
Door het zeilpunt, het theoretische aangrijpingspunt van de wind in het
zeil, zover mogelijk naar achteren te brengen bleef het schip met zijn kop
naar de wind toe gedraaid. Dit werd bereikt door de grote mast met de ra's
en wanten gedeeltelijk te strijken en door aan de bezaansmast, de achterste
mast, een zeil te voeren. Het schip slingerde dan minder en raakte niet ver
ward in het uitstaande vistuig. Op de tegel en op vrijwel alle afbeeldingen
van haringbuizen is dit goed te zien.
Het vaststellen van het begin van de jaarlijkse haringvisserij was een na
tionale zaak en is sinds 1567 bepaald op 24 juni (Sint-Jan). Tot 25 juli (Sint-
Jacob) werd er op maatjesharing gevist, de minst vette haring. Dit was ook
de periode voor de ventjagerij. Van Sint-Jacob tot Sint-Bartholomeus (24
augustus) werd volle- en maatjesharing gevangen. Dit was ook het moment
voor de terugkeer van de schepen van hun eerste reis. Van Sint-
Bartolomeus tot Kruisverheffing (Kruisdag 14 september) werd er overwe
gend volle haring aangevoerd. Na Kruisdag werd nog ijle haring aange
voerd.
De eerste thuisreis was na Sint-Jacob, de tweede en derde uitreis was na
Kruisdag.
Monste
72 Museu|ulletin