jaar kon het maaiveld met 1 a 2 cm dalen. Op een gegeven moment werd
het niveau van de akkers te laag en was ontwatering niet meer mogelijk.
Om deze reden ging men tussen de 13de en de 15de eeuw op veel plaatsen
over van akkerbouw naar het gebruik als weiland. In de Mijzenpolder zal
deze overgang waarschijnlijk in de 14de eeuw plaats gevonden hebben.
Een andere ontwikkeling was het ontstaan van de grote meren. Met het
ontginnen van het veen verdween de capaciteit om water op te nemen. Het
water werd heel snel doorgegeven naar de veenrivieren, die zich verbreed
den en erlangs gelegen gebieden overstroomden. Stormvloeden zorgden er
voor dat de uit de verbrede veenrivieren ontstane plassen samensmolten
tot grote meren. Zo ontstond in de 13de en 14de eeuw uit de veenrivier de
Bamestra het meer met de naam Beemster, uit de Scirmere de Schermer en
uit de Spiermer de Waard.
In de loop van de 15de eeuw werden de mogelijkheden tot ontwatering
groter door de uitvinding van de polderwatermolen en in het begin van de
17de eeuw was het zover dat het land op grote schaal teruggewonnen kon
worden. In 1610 werd de Wieringerwaard drooggelegd, in 1612 de Beem
ster, in 1622 de Purmer, in 1626 de Wormer, in 1631 de Waard en in 1635
de Schermer.
Waarschijnlijk was omstreeks 1150a 1200 een kade (een lage smalle
dijk gemaakt van aarde) nodig om de Mijzen droog te houden. Dit is een
vermoeden want gegevens hierover zijn er niet. Zo'n kade werd aangelegd
door de dorpsgemeenschap. Bij het onderhoud van zo'n kade was samen
werking nodig tussen de verschillende dorpsgemeenschappen (bannen) die
binnen de kade woonden. Zo kwamen de eerste (primitieve) waterschappen
tot stand. Later in de tweede helft van de 13de en in de 14de eeuw ontston
den echte waterschapsorganisaties. Deze waren noodzakelijk om sancties
te treffen als onderhoudsplichtigen te kort schoten. De oudste waterschap
pen ontstonden op grond van regelingen van de plaatselijke en regionale
gemeenschappen.
De eerste vermelding van dijken (kaden) in de Mijzen
Willem III (1304-1337) zorgde voor een periode van rust waarin de pro
blemen op waterhuishoudkundig gebied werden geïnventariseerd en con
flicten op dit gebied werden opgelost. In 1319 deed een raad van de graaf,
onder leiding van de geestelijke Jacob van Zuden, uitspraak over een aantal
van deze twistpunten.15'
Eén van die geschilpunten ging over het onderhoud van de Westfriese
Omringdijk die al in ongeveer 1250 bestond. In het stuk dat hiervan getuigt
'van den dijk in Westvriesland' wordt de Westfriese Omringdijk precies
150