rische zaken vaak in schilderachtige beschrijvingen, waarvan een enthou
siasmerende werking uit ging. Maar ook zelf werd hij gemakkelijk geraakt
door enthousiasme van andere liefhebbers voor historische zaken. Toen in
de dagen van onze eigen enthousiaste archeologische werkgroep de be
stuurders van de historische vereniging uit de Beemster bij ons op bezoek
waren geweest in het Grafter raadhuis, en er de dozen vol gelijmde en nog
te lijmen scherven hadden gezien, werden we verrast met een brief van de
hand van Köhne, waarin de zinsnede: "Wat een geluk bij zoveel scherven!"
Daarmee drukte hij treffend de gevoelens uit die onze werkgroep bewogen
tot de restauratie van die bodemvondsten.
Zijn vriendschap met de schrijver Jan Mens, tijdens de oorlogsjaren en
daarna, gaf voeten en handen aan de roman "Goud onder golven" over
Leeghwater en "Elisabeth" over Betje Wolff. Er was trouwens door toedoen
van Köhne, inmiddels "bovenmeester" te Oost-Knollendam, ook een Rijper
in betrokken geraakt: veearts Sieswerda. Die kende alle boeren in de om
geving en dat leverde Jan Mens ruiladressen op, waar hij zijn boek over
Leeghwater kon ruilen voor etenswaar in die oorlogsdagen vol honger.
Köhne vertelde me ooit eens daarover:
"Op een morgen kwam Jan Mens al vroeg bij ons aan. Hij was met Jaap
Mulder van "schipper Visser" meegevaren tot Knollendam. Wij hadden net
het ontbijt op en hij pikte met zijn vingers de kruimels van onze bordjes op
terwijl we met elkaar zaten te praten. Zó verrekte hij van de honger..."
Nadat Gerrit Köhne tot hoofdonderwijzer was benoemd in Zuidoost-
Beemster - het ideaal "terug op geboortegrond" was daarmee vervuld -
verscheen van de hand van Jan Mens het leesboekje voor de lagere school
"De bloeiende Perelaar", waarin op verhalende wijze een stukje geschiede
nis en heemkennis van de Beemster en omgeving zijn vastgelegd en waarin
ook veearts Sieswerda een rol vervult, evenals de "aardige winkelier van
Spijkerboor" (Klaas Ris). Daarin proef je als het ware de aanwijzingen van
Köhne, zoals hij die ook gaf aan de leden van de landelijke rijvereniging
"Sternéo" toen die hun eerste openluchtspel met de paarden wilden opvoe
ren aan de Beemsterdijk bij Spijkerboor. De belangrijkste was: "Vergeet
daarin de humor niet".
Een stelregel die hij ook zelf altijd toepaste in zijn verhalen en zijn his
torische lezingen. Dat maakte ook met name zijn verhandeling over de fa
milie Admiraal, bij gelegenheid van de opening van de betreffende tentoon
stelling in het Rijper Museum, tot een levendig stuk regionale geschiedenis.
Een bijzondere schoolmeester. Een béste buurman en dat was 'ie!
Zo iemand vergeet je niet...
Cor Booy
100