gereformeerde gemeente van Westgraftdijk zullen denkelijk zo'n zestig
mensen in de bedeling gelopen hebben. Daar was dan bijna duizend
gulden per jaar mee gemoeid, veel meer dus dan de 400, waar de diakenen
over beschikten. Ze zullen dus wel nauw samengewerkt hebben met de
plaatselijke burgerlijke armenvoogden, om dat gemiddelde van 18 gulden
per hoofd te kunnen halen.
Het lijkt geen vorstelijk bedrag, en dat is het ook niet. Twee dingen
moeten we er echter bij zeggen. Het eerste is dat de kosten van het
minimum-levensonderhoud toen natuurlijk aanzienlijk lager waren dan
tegenwoordig. Voor onze regio zouden we het bestaansminimum voor een
volwassene kunnen stellen op 90 tot 100 gulden, voor een kind op 50 of
60 gulden. Als we de hoogste bedragen aanhouden, zou dus een gezin van
vader, moeder en drie kinderen per jaar 380 gld. nodig hebben, en bij de
laagste bedragen 330 gld.
Nu was een dagloon van één gulden in de zeventiende eeuw ongeveer
het beste wat een arbeidsman kon hopen. Wie dan het hele jaar werk had,
bracht ongeveer 300 gld. thuis. Als zijn vrouw dan 100 gld. inbracht met
spinnen of naaien of zieken verzorgen, hadden ze genoeg om te leven en
bleef er zelfs die kleinigheid over die het bestaan wat gemakkelijker
maakt. Maar niet elk gezin haalde dat. Als de man of de vrouw minder
verdiende, of als het gezin wat groter was, of als er iemand in dat huis
lange tijd het bed moest houden, of als het brood sterk in prijs steeg door
te late of te beperkte invoer van graan, dan kwam zo'n gezin in last.
Al die omstandigheden konden sterk wisselen, van jaar tot jaar, en
soms van dag tot dag, en daarmee veranderden ook de aantallen mensen
die extra steun nodig hadden. Het gaat dan in bijna alle gevallen om
aanvullende steun, die gevoegd wordt bij het eigen inkomen, en de
mensen in staat stelt om net op het minimum te kunnen leven. En meer zit
er ook niet in, als je bedenkt dat de armenzorg voor het grootste deel
betaald moest worden door de dorpsbewoners zelf, met giften uit hun
eigen particuliere beurs. Het pleit voor hun gemeenschapszin, dat ze jaar
in jaar uit bereid zijn geweest die kosten op te brengen.
Zo hebben we een paar beelden opgevangen van het zeventiende-
eeuwse leven in Oost en Westgraftdijk. De kerkelijke splitsing in 1644, de
moeiten rondom dominee Willem Grasmeer, de kerkenraad van de
Oosterbuurt, en het kasboek van de diakenen van Westgraftdijk. Meer
staan de bronnen ons niet toe, en daarom is een uitvoerige geschiedenis
van Oost- of Westgraftdijk niet mogelijk. Het had anders kunnen zijn, als
de dorpen en gehuchten groter zelfstandigheid hadden gekregen. Zo is het
gegaan in sommige plaatsen in de Zaanstreek, zoals West Zaandam Daar
51