banne van Graft niet kunnen ontplooien, en willen op eigen benen staan.
Dat is hun ook gelukt. In 1607 is de oude banne in twee delen gesplitst.
De gehuchten blijven bij Graft horen, en De Rijp wordt geheel zelfstandig.
Dat is iets heel opmerkelijks, want over zo'n kwestie moest de provincie
beslissen, de Staten van Holland dus, en die deden iets dergelijks zo goed
als nooit. Bestaande grenzen placht men te eerbiedigen Maar voor De
Rijp wordt een uitzondering gemaakt. In 1607 mag de burgerlijke
gemeente zich afscheiden, en in 1622 wordt De Rijp ook kerkelijk
zelfstandig. In beide gevallen heeft Graft zich krachtig verzet, maar De Rijp
heeft aan het langste eind getrokken.
Zo'n voorbeeld kan altijd tot navolging prikkelen. Waarschijnlijk
hebben ook Oost- en Westgraftdijk wel eens gedroomd van een splitsing,
die hen zou los maken van de band aan Graft. Dat het een droom zou
moeten blijven zullen ze zelf wel hebben beseft. Oost- noch Westgraftdijk
was in betekenis te vergelijken met De Rijp. Maar meer zelfstandigheid
wilden ze toch wel graag. Kon het dan niet door volledige afsplitsing, dan
zou toch in elk geval kerkelijke zelfstandigheid haalbaar zijn. Dat is dan
ook wat we in de jaren veertig van de zeventiende eeuw zien gebeuren.
Zowel in Oost als in West wordt een eenvoudig kerkje gebouwd. Het
waren toen nog niet meer dan preekschuren, zonder torens of klokken,
maar het was genoeg om elke zondag eigen diensten te beleggen, en zo
zich af te scheiden van de kerk van Graft.
Maar deze geschiedenis speelde zich af in de zeventiende eeuw. Men
kende toen nog geen scheiding van kerk en staat. De overheid was
verplicht de godsdienst te beschermen en te bevorderen, dat wil zeggen de
gereformeerde godsdienst. Met katholieken en doopsgezinden lag het
anders. Die mochten al blij zijn als hun bijeenkomsten niet verboden
werden, en de kosten moesten ze in elk geval zelf dragen. Maar de
gereformeerde kerk werd gezien als een instelling van openbaar belang.
Het onderhoud van kerkgebouwen, de traktementen van predikanten en
natuurlijk ook de bouw van nieuwe kerken kwamen ten laste van de hele
gemeenschap. De kosten werden bestreden uit publieke middelen.
Gewoonlijk gebeurde dat uit de opbrengst van kerkelijke goederen, en
zo werd ook altijd gedaan in Graft. De banne had het beheer over de
huizen en landen die tot het vermogen van de kerk behoorden, en daarvan
werd dan het onderhoud van het kerkgebouw in Graft betaald. Was er
meer nodig, dan kon het gemeentebestuur toestemming vragen aan de
provincie, een extra belasting te mogen heffen ten bate van de kerk.
Meestal deed men dat door een bestaande belasting te verhogen. Zo
moest bij voorbeeld belasting betaald worden voor elke ton bier. Had een
44