onuitwischbare blaam leggen. Op deze wijze leeren zij malkanderen nader kennen, en deze Kermisvreugde is gemeenlijjk eene oorzaak, dat er eene meer ernstige verkeering onder deze jonge lieden ontstaat, waarop niet zelden eene echtverbintenis volgt, ten minste zoo hunne keuze door de ouders wordt goedgekeurd en de jongelingen in staat zijn om voor hunne geliefden den kost te kunnen winnen. Bij dit verhaal was de jonge vrouw van een hospes tegenwoordig, zij glimlachte van tijd tot tijd, wij vroegen of deze gewoonte op dit dorp nog plaats had, zij begon te blozen, en antwoordde slechts, terwijl zij wegliep, dat, zoo wij begeerig waren om hieromtrent de waarheid te weten, wij het aanstaande Kermisfeest moesten komen bezoeken. Wij deden dezelfde vraag aan hare dienstmaagd, die ons al spottende antwoordde: dat Napoleon wel zorg gedragen had, dat de meisjes geen Kermis meer konden houden, want dat alle jongens naar den oorlog waren gesleept, en lam of dood geschoten waren, en dat er in dezen ganschen omtrek niets anders was overgebleven dan oude mannen en kinderen. Nu begin ik inderdaad te gelooven, hervatte de Vriesche Koopman, dat het gerucht niet geheel en al zonder grond is, en ik zal, zoo ik daartoe eenigzins gelegenheid heb, niet nalaten deze Kermis te gaan zien. De jonge voerman, ongeduldig wordende, klapte herhaalde reizen met zijne zweep, hij scheen ons hier mede te willen herinneren, dat het tijd was om te vertrekken. Wij wilden hem niet langer laten wachten en reden op eenen sterken draf voort, terwijl een aantal dorpen zich ter regter en ter linker zijde vertoonden, en ons oog van verre rustte op de hooge duinen, die zich boven de weilanden en boschen verheffen. Wij spraken over den landbouw en roemden de nijverheid der landlieden; de voerman, die van nature zeer vrolijk was en een liefhebber van muziek, en wel voornamelijk van blaasinstrumenten scheen te zijn, floot zonder ophouden, terwijl hij van tijd tot tijd met zijne zweep de maat op zijne magere knollen sloeg; of als hij vermoeid was van het fluiten, knikte hij de boerinnetjes, die hij voorbijreed, of die hem tegenkwamen, zoo vriendelijk toe, als of hij ze allen bij namen kende. Eer wij er aan dachten, reden wij de poort van Alkmaar binnen, en namen onzen intrek in een der beste logementen. F. Bakker, M. Hoek (Bijeenverzameld op eene reize door het Koningrijk der Nederlanden: door Engelschen Reiziger G. Johnson en den schrijver van den ring van Gijges wedergevonden. Eerste deel: noord holland te Amsterdam, bij E. Maaskamp. Negende Hoofdstuk.) 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1998 | | pagina 30