roomse predikatie in de grote kerk werd gehouden door een rondreizend
doopsgezind prediker: Comen Jan.
De dopersen hadden er intussen al hun eigen vermaanhuis, zoals gezegd,
op dezelfde plaats waar ook nu de doopsgezinde kerk staat: het Jan
Boonplein. Op nauwelijks een steenworp van "Het Wapen van Munster",
wat mogelijk ook in die tijd al heeft bestaan maar tegelijk met het houten
Vermaanhuis tijdens de grote brand van 1654 is verloren gegaan. Herbouw
en naamgeving van nadien hebben plaats gehad toen de "Vrede van
Munster" al ruimschoots een feit was. Eén van de gebrandschilderde ramen
in de grote kerk herinnert daar aan: het raam met de geketende oorlogsgod
Mars, in de zuiderbeuk.
Daarmee is nog niet gezegd of bewezen dat "Het Wapen van Munster"
zijn naam niet aan dat vredesverdrag heeft te danken. Maar gelet op de
doperse invloed van omstreeks die tijd kan het heel anders zijn gegaan,
zoals in de aanhef van dit artikel al is aangeduid.
Weliswaar hadden anno 1648 en ten tijde van de wederopbouw van De
Rijp de "gereformeerden" hier ook inmiddels stevig voet aan de grond
gekregen (men herinnere zich de strijd van de dopersen en de
"kerksgezinden" om de kerkuitbreiding en de stichting van het raadhuis
anno 1630) maar in de doperse traditie paste zeer wel het exploiteren van
een "herberg" ten gerieve van reizigers van her en der. Voor De Rijp was
inmiddels de grote bloeitijd aangebroken. Die was grotendeels te danken
aan de doperse neringdoenden en hun sobere leefwijze, gecombineerd met
hun ondogmatische levenshouding en hun liberale opvattingen van nering
en handel. (Een zelfde ontwikkeling ligt ten grondslag aan het ontstaan van
de Zaanstreek als centrum van bedrijvigheid en handel).
Het is dus zeer goed denkbaar dat een (doperse) uitbater van de herberg
nabij de "Vermaning" in De Rijp door middel van zijn uithangbord aan het
Munsterse avontuur heeft willen herinneren. Niet vanwege het bloedig
wapenfeit, want dat was in strijd met de naderhand en nog steeds beleden
geweldloosheid, maar vanwege het keerpunt in de doperse geschiedenis,
dat de geweldloosheid inluidde die in het 17de eeuwse De Rijp van groot
belang is geweest voor de ontwikkeling van het dorp als zetel van Hollands
tweede haringvloot en als woonplaats van reders ter walvisvaart en
ondernemers in scheepsbouw en hennepnijverheid.
Cor Booy
24