WJMTER
Blank lagen de weiden in 't eerste licht
Dat was toch zo'n mooi. zo'n betoov'rend gezicht.
Die teerwittc sneeuw tegen 't donkere hout
Daarover een sluier van warm zonnegoud
En blauw was de hemel, zo zuiver de lucht
En ver nog, onzeker, elk wereldgerucht.
Nog droomde de mens en wist niet dat de nacht
In stilte zo'n wonderschoon werk had volbracht
Maar toen kwam de jeugd, haar gejoel en gelach
Begroette de stralende winterse dag
Het rinkelen der bellen klonk blij er doorheen
Maar 't joeg toch de vrede des morgens uiteen
En diep werd de sneeuw door de wielen gegroefd
Gelijk 't menselijk hart vaak door strijd wordt beproefd
Het sprookje des nachts werd vertrapt en besmeurd.
Gelijk menige jeugddroom, door zorgen verkleurd
En zo werd het avond, weer stil overal
De maan goot haar licht over 't dromende dal.
Maar weemoed om alles dat was en verging
Doortrilde de nacht met herinnering.
J Kostelijk-Bom