hebben, maar dat zij ten opzichten van het tweede verzoek of voorstel eenige
wijziging wenschte te maken, en wel zodanig, dat de predikant de voordelen
van de huur, of jaarlijks dertig Guldens meerder tracktement zoude genieten,
maar dat de Derectie ten opzichten van de Pastorie geheel aan de Kerkeraad
bleef waar in de beroepene dan ook beruste, onder die voorwaarde echter dat
wanneer hij zelfe, of een der zijne de pastorie wilde bewonen, (mits dan de
dertig Guldens die anders de huishuur opleveren afstaande) daartoe ook het
volkomenste regt zoude hebben. Waarin dan de kerkeraad bewilligde en deze
bijeenkomst eindigde met onderlinge Zegenwenschingen."
Hierna besluit onze scribent - naar het handschrift te oordelen vermoedelijk
Willem Honig - met hetgeen we reeds uit de aantekeningen van Willem Bruin
vernamen:
"Ingevolge dan dit alles is de beroepene op den 7 November 1824 door zijn
vader den WelE. Heere Willem Bruin, Leeraar der doopsgezinde gemeente te
Westzaan, opentlijk in het heilig dienstwerk bevestigd, met een Leereden
over Een Timotheum 3 Vs 1 Dit is een getrouw woord na welks aanleiding
zijn WelEerw sprak over de waarde en werkzaamheden van de bediening
eens Christen Leer-aars. De beroepenen deed zijn intrede met een Leereden
over Romeine 10 Vers 13 en 14 en beweerde naar aanleiding daarvan, de
nuttigheid en noodzakelijkheid van den prediking des Evangeliums.
Op den 25 November hield de Leer-aar voor het eerst Categechatie en had als
toen het genoegen Vier-entwintig leerlinge te tellen."
Zoals gezegd, van de kerkeraadsnotulen is - bij mijn weten - niet veel
bewaard gebleven. Na 1824 valt er opnieuw een stilte. Dankzij echter de in
1824 "fungerende kerkeraad" is ons toch over het beroep dat op Pieter Bruin
werd gedaan meer bekend geworden.
O. Brunsting, De Rijp.
Noten:
uOp de daaraan voorafgaande pagina is de laatste aantekening gedateerd juli
1798; er is dus ruim 25 jaar geen notulen gemaakt.
2> Aangezien uit andere bronnen blijkt dat in die tijd circa 2/3 deel van de
gemeente uit mannelijke leden bestond, zullen er omstreeks 18 personen
aanwezig zijn geweest.
3) De brief van Pauius aan de Romeinen telt niet meer dan 16 hoofdstukken.
Dus als Willem Bruin zich in zijn aantekeningen niet heeft vergist, is bij het
overnemen van zijn tekst (pag. 100 in Chronyke december 1996) een foutje
gemaakt.