104 Behalve de kandelaars heeft de kerk te Willemstad ook de koperen doopboog uit Graft gekocht, het houten doophek en twee hoge banken. Deze kostbaarheden (want dat zijn het!) verklappen hun Grafter herkomst door de symbolen die herinneren aan de tijd toen zeevaart en visserij een belangrijke bron van bestaan waren voor vele inwoners van Graft. De deurtjes van de "herenbanken" vertonen walvissen, de doopboog vertoont aan weerskanten de kop van een dolfijn en één van de hoge banken vertoont in snijwerk een vissende haringbuis. De zeven kandelaars zijn duidelijke uitbeeldingen van slangen, maar er zijn er ook nog vier die de fraai gestyleerde kop van een dolfijn verbeelden. Deze zijn minder oud dan eerstgenoemde exemplaren, maar dateren toch van het einde van de 17e of begin 18e eeuw. Waarom slangen en dolfijnen als symbolen in de kerk? De slang was in de oudheid een dier waarvan men aannam dat het in de diepte van de aarde leefde. Het kon zomaar in het (woestijn)zand verdwijnen of het kwam zomaar uit rotsspleten tevoorschijn, zonder geruis of gerucht. Dat moést wel een geheimzinnig dier zijn; een dier wat geheime kennis bezat. Vandaar dat we de slang tegenkomen als het symbool van de geneeskunst, de esculaap of asklepios, die hoorde bij Asklepios, de Griekse god van de artsenij. Bovendien dacht men dat een slang nooit stierf: hij kruipt immers van tijd tot tijd uit zijn oude vel en is dan als herboren! Vandaar dat we de slang in het hek van het kerkhof in hartje De Rijp zien als symbool van de cirkelgang des levens: de slang die in zijn eigen staart bijt. Het is een symboliek die we waarschijnlijk nog aan de oude Egyptenaren te danken hebben. Hun farao had als symbool van zijn macht (over leven en dood, want dat had'ie!) de slang om en op zijn hoofdtooi. De slang heeft ook bijbelse betekenis. In het scheppingsverhaal komen we hem tegen als de verleider en in het boek Numeri komen "vurige slangen" bij wijze van gods-oordeel temidden van de Israëlieten die terugverlangen naar de Egyptische slavernij terwijl ze onderweg zijn naar het beloofde land. Dat terug-willen is eigenlijk de doodssteek voor de vrijheid waarheen men onderweg is. De slang in het Paradijs is niet zelf het kwaad maar beproeft de mens of deze zich tot het kwaad laat verleiden. De bedenkers van de geelkoperen slangen in de vorm van kandelaars in de kerk hebben waarschijnlijk bedoeld dat de kerkganger op die manier naar de slang moet opzien: of hij/zij zich door de slang tot het verkeerde zal laten verleiden of dat men zich bewust is van de eigen kracht zich daartegen te kunnen verzetten. Vaak zitten die slangen in de kerk wat hoger, zodat men altijd de blik ernaar omhoog moet richten. Daar komt ook de kracht vandaan die het verzet tegen het kwade inspireert!

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1996 | | pagina 18