100
lofelijke examen, bij de kweekschool der doopsgezinden te Amsterdam
aangenomen werd, aldaar vijf jaren lang zijne studie voorzelver, en in het
jaar 1818, in de maand juni tot proponent werd bevorderd. Benevens andere
proponten, in eenige vacante gemeenten, en onderander ook te IJlst in
Vriesland, op zijn beroep gepreekt hebbende, wierd hij al spoedig, in dat
zelfde jaar, in de voormelde Doopsgezinde gemeente te IJLST tot leeraar
van dezelve beroepen, Ingevolge daarvan, werd hij op den 29e November
van dat jaar 1818, door mij in die Gemeente des morgens in den dienst
bevestigd, bij welke gelegenheid ik aldaar eene leerreden houd, ter
beschouwing van de bediening eene Christen leraar in derzelven waarde en
werkzaamheden naar aanleiding van 1 Trasal 5 Vs 12, 13. Waarna hij op
den namidag vanden zelfdendag, zijnen dienst aanvaarde, met eene
leerreden, over Tom 1 vs 11, 12.
Niet tegenstaande onze oudste zoon Pieter Bruin Wz van jongsaf niet tot den
preekdienst was opgeleid, maar sedert zijn negentiende jaar te Noordeinde,
als successeur van zijnen oom Simon Heinis als Mr lijnslager fungeerde;
heeft hij nogtans uitzicht tot letterkundige oefening, en eindelijk door eene
meer opzettelijk voorbereiding, daar toe bekwaam zoeken te worden. Dit
geschiedde met dien gunstigen uitslag, dat hij, in de vergadering van
curatoren en bestuurders den Algemene Doopsgezinde Sociëteit te
Amsterdam, gehouden den 23, 24 en 25 juni 1824, na eene voldoende
examen voor die vergadering, met volle ruimte doordiezelve voor
propenent verklaard, en alzoo tot den predikdienst goedgekeurd en
toegelaten werd.
Maar weinig weken daarna, werd hij door de gemeente te Noordeinde van
Graft, tot derzelver leerraar verkozen, of beroepen, met eenparige stemmen
der broederschap, twelk na eenig beraad door hem werd aangenomen,
aanvankelijk voor de halve dienst, met oogmerk om tegelijk in zijn beroep
als lijnslager te gelijk te blijven volharden, alzoo het aangeboden traktement,
hem op verre na geen bestaan kende opgeleveren. Ten gevolge daarvan,
aanvaarde hij den dienst, als beroepen leraar dier gemeente, op den 7
November van dat zelfde jaar 1824. Wanneer ik hem smorgens in den dienst
bevestigde, met eene leerreden, ook over de Waarde en Waakzaam heden
vande bediening eene Christenleraars, doch geheel anders dan die in de
gemeente te IJlst gewijzigd, naar aanbiding van 1 Tim 3 Vs 1. Waarna hij
op den namiddag van dien dag, zijnen dienst aanvaarde, met eene leerreden,
over Rom 30 Vs 13, 14.
Lijst der werkjes door mij vervaardigd en uitgegeven.
Behalven de verhandelingen door mij bij Teijlers Godgeleerd Genootschap