99 kennis, omtrent God en Goddelijke zaaken, welke door de leeden van het genootschap, in het jaar 1796, waardig gekeurd wierd en benevens de best gekeurde als een kasset gedrukt te worden, om door den directeuren van Teijlers Fundatie, met eene zilvere eerepenning wierd bekroond. Andermaal viel mij dit genoegen ten deel, in het jaar 1798, wanneer eene door mij ingeleverde verhandeling ter beantwoording eener ander prijsvraag over de Eerste Beginzelen van werking in den mensch, van dat zelfde genootschap, door desselfs leden ter druk waardig gekeurd, en door de voorgemelde directeuren, met een zilvere erepenning bekroond wierd. Welke beide verhandelingenvoorkomen, in het 16e en 18 deel der verhandelingen, raakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teijlers Godgeleerd Genootschap. Na nog al eens, geduurende het tijdsverloop van enige jaaren, in een en andere vacante Gemeente, in aanmerking gekomen, en ook werkelijk verzocht te zijn, tot het waarneemen van een of twee predikbeurten, wierd ik vervolgens, in het jaar 1806, ook daar toe verzocht, in de Doopsgezinde Gemeente te Blokzijl in Overijssel, door derzelver kerkeraad. Ik beantwoorde aan dit verzoek op den 4e Mei van dat jaar, door smorgens en savonds den dienst aldaar waar te neemen, met dat gevolg dat ik den daar aanvolgenden 25e junij, door de Broederschap dier gemeente, bij kans met allegemeene stemmen, beroepen wierd. Na eenig beraad overweeging, vond ik mij onderanderen ook, door eene voordeelige aanbieding van mijne gemeente alhier te Westzaan, bewoogen om voor dat mij opgedragene beroep te bedanken, gelijk door mij ook werkelijk gedaan wierd. Op den 20e Julij van dat jaar mijne gemeente daar van kennisgevende, vernieuwde ik mijnen dienst in dezelve, door eene leerreden over Philipp 1 Vs 25. Doch dit wierd nog gevolgd vaneene tweede poging der Gemeente te Blokzijl, welke mij opnieuw beriep, en mij twee afgevaardigen zond, om mij andermaal dat beroep op voordeeliger voorwaarde op te dragen. Maar ook deze poging liep vrugteloos af alzoo ik oordeelde mij toen bij mijn alvoorens gemaakt besluit te moeten houden waarom ik andermaal voor dat beroep bedankte. In het vervolg genoot ik het genoegen, dat onze oudste zoon Pieter als opvolger van zijnen oom Simon Heinis te Noordeinde, die hem bij zich genomen en zijn afaire opgeleid hadde, naa het overlijden van Simon zijne echtgenote, eigenaar werd van dezelfs woonhuis en lijnslagerij en alzoo fabriekkeuren koopman werd in touwerk. Even zeer strekte het ons tot genoegen, dat mij voor onzen jongsten zoon Jan, gelegenheid bekwamen, om hem tot de fruide op te leiden; welke eens door eenige leeraren in enige talen onderwezen zijnde, tot student op eene

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1996 | | pagina 13