111
dan het stalen staafje G-H, waardoor punt J nog weer iets verder naar links
wordt gedrukt dan punt F. Achtereenvolgens overkomt alle soldeerpunten op
de lijn B-L datzelfde lot, waardoor tengevolge van de temperatuursstijging het
punt L beduidend ver naar links wordt geduwd. Door daaraan een licht
mechaniekje te verbinden wat een wijzer in beweging kan brengen, kan door
die wijzer de temperatuur worden aangewezen. Uiteraard nadat de
aanwijsschaal van het instrument is geijkt.
Cornelis Admiraal heeft naar het systeem van zijn uitvinding onder andere een
zelfregistrerende metaalthermometer ontworpen, die de
temperatuursschommelingen noteerde op een papierstrook met een klok-uren
verdeling, zodat achteraf kon worden afgelezen hoe het temperatuursverloop
gedurende het etmaal was geweest.
In zijn beschrijving van de uitvinding geeft Admiraal nog aan dat "zijn"
thermometer in 1890 aan het Doopsgezinde Weeshuis te De Rijp is geplaatst
en dat de de wijzerplaat (foto blz. 75 in het vorige nummer) een middellijn
had van 73 cm. De constructie van het eigenlijke instrument kon zo groot zijn
als men maar wenste, voegde hij daar aan toe.
Hij heeft de gevoeligheid van het door hem bedachte systeem laten testen door
professor Haga aan de Groningse universiteit. Deze verklaarde dat "het
systeem behalve door grote stabiliteit in constructie, zich door grote
gevoeligheid onderscheidt, daar de verhouding tussen de hoeveelheid op te
nemen warmte voor 1 graad temperatuursrijzing en het oppervlak dat aan de
lucht is blootgesteld, veel kleiner is dan bijvoorbeeld bij de zo verbreide
thermograaf van Richard".
Admiraal heeft - uiteraard - patent gekregen op zijn uitvinding. De firma Van
Embden te Amsterdam, die ook de thermometer voor het Weeshuis had
vervaardigd, heeft onder meer tal van "salon-thermometers" in de handel
gebracht waarvan de wijzerplaten de gradenverdelingen van zowel Celsius,
Fahrenheit als Reaumur vertoonden. Een luxe exemplaar was de zgn.
"bloementhermometer". Deze was gevat in een raamwerk van bruingevlekt
bamboe. De onder en boven aangebrachte liggende stukken bamboe hadden
hun van nature aanwezige schotjes behouden (de zgn. knopen). Ze konden
daardoor via een opening aan de bovenkant met water worden gevuld.
"Bloemen en groen met de stelen daarin geplaatst, blijven lange tijd fris",
aldus de uitvinder, die daarmee als het ware de link legt met de bedrijvigheid
die zijn familie in De Rijp aan de dag legde: de bomen- en bloemenkwekerij
Cor Booy.