r NAJAARSDAQ.
De Tuingracht ligt in gouden ochtendschi|n,
En doet In zich de beeltenis verzinken
Der smalle huizekens, die staan te blinken
Of 'd oude kleuren schoon gewassen zijn.
Het spieg'lend vlak wordt nauwelijks beroerd
Door 't herfstig blad dat neerdwaalt uit de bomen.
Een purp'ren vlinder, stervend neergekomen
Tot straks de stroom het met zich medevoert.
Het jonge licht draalt rond het kerkgebouw,
Een milde glans uit nevelen gewonnen.
Is ooit een najaarsdag zó schoon begonnen
Die ziel en oog voor 't laatst verrukken woul
Oing ooit zo stil, zo ongemerkt de tijd,
Nu met het licht dat vochtig hangt te gloeien
De trage uren als tot goud vervloeien,
Als paar'len drup'lend in de eenwlgheidl
J. Kostelijk-Bom.