107 ipen zal dezen ifiet gaan; Strakjes breeklr de morgen aan. iap mijn jongen.beste knaap, Het is misschiriaatste slaap, moeder zal nu ilpen gaan, Ze durft haartn niet laten gaan. gelijks smeken ^Opperheer: „Geef ons onzgen weer!" 5. Afscheid arme drommels, (Jan Kuchjn vrouw), !eg, Kee, jij motniet zoo grienen, 'eg, wijf, jij maakhaast van streek, U zijn we ook tjme drommels, e krijgt toch stralt pop per week. fee, Jan, daar wifet over jeuken, ij weet, dat 's 't at mij zoo smart Waar dat jij mij >t verlaten, Zeg, Jan, dat gn.'Boo aan 't hart. Jan, as jij daaide grenzen \Ioor vreemde kefaks mot staan, Zn aan je bajonerijgen. Een die jou nooiheit misdaan. Als jij daar strak» vreemde kerel, Zijn ziel en lichaet aan gruis, Denk dan ook d,d arme drommel, Ook vrouw en k! wachten thuis. O, Kee, jij mot it me denken, Dat 't gevoel me totaal verliet, Ik had ook zin te grienen, Als ik 't niet volnders liet. O, Jan, 't gemoed me haast over, Als 'k aan mijn shapen denk, Wanneer ze straüvader vragen, En ik niet weet,t dan bedenk. Zie ook nenkant van de o achter- No. 6. Het teedere afscheid van een jong paartje. Ik droomde van een hutje klein Lief stralend in den zonneschijn. 't Bevat een paartje engelrein. Dat zou toch recht eens godd'lijk zijn! Het ideaal voor ons op aard Is vast voor elk een eigen haard. Een minnend paartje vraagt nog meer: 't Wenscht liefde, rein en teer. O, schoone, heerlijke wittebroodstijd, Vol pracht en vol van teederheid! Van 's morgens vroeg tot 't avonduur Kust men elkaar vol lust en vuur, O, schoone, heerlijke wittebroodstijd, Vol pracht en vol van teederheid! 't Is toch zoo hard voor .mi' als bruid. haar hem Die zoo huw'iijk sluit. zijn DANS. No. 6a. Z ijAch was ik een man, een werk'lijke man, 'k Zou strijden voor Nederland mee Maar nu ik-zoo'n weerloos schepseltje ben, Nu weert men mij uit de arinée. H ijIk denk steeds aan jou, 'k blijf eeuwig je trouw Je beeld zit mij steeds in den geest. O, maak mij niet nood'loos 't scheiden zoo zwaar, Er drijgt nog voor ons geen gevaar. DANS. Z ijBeklaag toch een bruid, die een huwelijk sluit, Die haar echtvriend verliezen moet. O, 'k verlang ?oo naar vreê, de jaloersheid, o wee Verteert haast mijn jeugdig gemoed. Hij: O, kom aan mijn hart, het valt me zoo hard Te scheiden van mijn Henriet, We zingen voor 't laatst ons liedeken weer, Ons liefdesrefrein van weleer.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1993 | | pagina 17