werden in de grond geheid. Door vantevoren, zowel van de normale grondslag af als van de bodem van de bouwput af een gat in de grond te bo ren was het mogelijk de paal reeds voor een deel in de grond te laten verdwijnen, vóór het eigenlijke heien begon. Tevens was men dan vrij zeker dat er geen ondergrondse obstakels meer in de weg zaten. Dat eerste gat werd geboord met een grondboor, rond 30 cm in doorsnee en 1 meter diep. Eventueel kon de boorstang daarna worden verlengd,zo dat men tot 2 meter diep kon boren. Het betekende in onze omgeving dat het boorgat zich al snel vulde met grondwater. Het boren werd vaak bemoeilijkt doordat je stuitte op puin- resten en boomwortels, zodat je verder met de spade aan de gang moest. Het gat werd ongewild groter. Vervolgens werd de heipaal in het gat geplaatst. Deze stak dan dus nog 2 meter bo ven de grond uit en kon uiter aard niet met de handhei worden bewerkt. Daarom werd een andere paal op anderhalve meter boven de grond dwars aan aan de vertikale paal gebonden. Enkele perso nen gingen op deze dwarse paal staan springen, waardoor de heipaal vaak gemakkelijk zakte.Niet alleen door de sprongen en het gewicht van de mannen, maar ook doordat de paal als het wa re werd "gesmeerd" door het grondwater in het gat. Was de heipaal gezakt tot een diepte dat hij verder met de hei kon kon worden bewerkt, dan sloeg men hem aldus dat de kop gelijk was met het begin van het boorgat. Vervolgens werd de "één-meter-proost" op de paal gezet. Dat was een hulppaaltje met een lang handvat en een scherpe punt. Die punt kwam in de paalkop. Een derde man hield de proost vast en men heide de heipaal zo een meter dieper. Dan werd de één-meter-proost vervangen door

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1990 | | pagina 8