11 MIJN BEEMSTERLAND Gelijk een wijde diepe kom, Gevuld met frisse geuren, Getekend door een kloeke hand, Geverfd in blijde kleuren Waarboven zich een hemel welft Vol schone wisselingen, Zzie ik jou, mijn Beemsterland, Zo wil ik je bezingen, In t voorjaar droomt g'uw stille droom Van blanke bloesembomen: Vlamt geelgebloemd het wijde land; Weerspiegelt ;I <-i van zilvering het drinkend vee, Een wolk, een boerenwoning, Schiet juichend in het hemelblauw De kleine weidekoning. En s zomers waait je welig loof Zijn schaduw langs je wegen; Waait overal de geur van hooi En rijpend graan je tegen. Dan zwoegt en zweet het boerenvolk, Dan maakt het lange dagen En wint gezwind de rijkdom die Jouw akkers konden dragen. In t najaar hangt je welig ooft In overvloed te rijpen. Dan jaagt de wind het dorrend blad, Bespeelt zijn bronzen pijpen. En s avonds rijst de blanke dauw Tot aan je smalle boorden; Beluist'ren wij in stilt' en rust God' s eeuwige akkoorden. En s winters ligt je bodem naakt In 1 t krimpend licht der dagen En trekt het buitenleven zich terug In huislijk welbehagen. Zo ben j' in ieder jaargetij Een bron van zegeningen: Zó zie ik jou, mijn Beemsterland, Zó wil ik je bezingenj Mieuwijdt 1981. J. Kostelijk-Bom.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1990 | | pagina 13