6
(departement Zuiderzee) kwamen. Alleen al in de Beem-
ster werkten ruim 400 "buitenlandse arbeiders" op een
autochtone bevolking van toen 2500. Hun aantal liep gelei
delijk terug, van ca. 5000 in 1870 naar ca. 500 personen
in 1900.
- Hannekemayer (Woordenboek Nederlandsche Taal van
dr. Beerst 1899: lompe, plompe kerel, domme ongema
nierde onbeschofte gast, botterik, lomperd);
- Muffs (moffen);
- Kiepenkerls vanwege de rugmand (kiepe) met linnen;
- Hozeveling (Gron. Hose broek; Velingen personen
uit O. en W. -Falen;
- Poepen. Deze benaming zou volgens sommigen zijn af
geleid van het Duitse "Buben" voor "jongens".
Van Lingen uit ging men te voet of per wagen in groepen
van zo 'n 20 of 30 personen, via Hessenwegen en "Römer-
strassen" door Bourtangermoor bij Coevorden de grens
over, via het Hasseltkanaal of via Zwolle en Kampen per
boot naar Amsterdam.
Vóór de oprichting van de Stoomvaartmaatschappij Zwolle
(1846) was men aangewezen op de route over de Veluwe,
die vaak onveilig was door roofovervallen. Degenen die
het betalen konden kozen voor de trekschuit of de post-
"Kiepenkerl"
standbeeld
te Munster
Het waren meest arme mensen, die gene
raties achtereen, van Pinksteren tot St. -
Jacobus (eind juli) in het "steinreiche Hol
land" gingen werken als turfstekers, tegel
bakkers, maaiers, hooiers, hekelaars,
wevers, zout- en suikerziederstabaks
werkers, lood- en ijzergieter s stuka
doors linnenblekers bierbrouwers koop
lui, scheepbouwers, matrozen en vissers.
Zij kwamen in een blauwe of bruine laken
se jas, met daaronder grof linnen onder
goed, of men een manchester broek en
korte blauwe kiel met "vijfschaft", een
handgeweven wollen hesje met rode soepe
le flanellen mouwen roodjakken).
Wij Hollanders bedachten overigens de
meest vreemde benamingen voor deze
gastarbeiders, die niet altijd even vrien
delijk waren bedoeld. De bekendste waren: