Boeren en tuinders in De Rijp
(periode 1916-1926)
Met de ingebruikneming van de nieuwe boerderij van
Evert Zijp, aan het Oostdijkje, werd deze zomer het
historische moment bereikt dat zich in de dorpskom
van De Rijp geen veehouderij meer bevindt. Dat het
voorheen heel anders is geweest, belicht Jan Blaauw
van Noordeinde in het hierna volgende artikel over
Het grondgebied van de gemeente De Rijp besloeg een oppervlakte van circa
290 ha cultuurgrond, waarop in 1921 zo'n 76 personen hun broodwinning hadden,
nl. 36 veehouders en 40 tuinders. Daarnaast waren er nog 34 gezinnen waar
van de kostwinner voor het gezin of als nevenberoep de tuinderij uitoefende.
Het Kadaster heeft van de voormalige gemeente De Rijp drie indelingen ge
maakt. Die ten noorden van het dorp kreeg de aanduiding Sectie A; de bebouw
de kom kreeg sectieletter B en ten zuiden van het dorp werden de gronden aan
geduid met Sectie C.
Bepalen we ons eerst tot het noordelijk deel, dan zien we ten oosten van
Graft een gebied wat de Dirkjes wordt genoemd. Dat is de hedendaagse naam
voor het gebied wat vroeger "Dirckeswheere" heeft geheten. Het strekt zich
uit van Graft tot aan de Rijper Gouw. De perceelsvormen zijn er lang en smal.
Het geldt voor het Hollandse laagveengebied als een van de eerste verkavelin
gen, een zgn. strokenverkaveling.
Een dergelijk patroon vinden we niet ten oosten van de Delft, wat pas later
door een dijkkade is omgeval.
De noordgrens van de gemeente loopt langs de vroegere "Dwersdijck", later
bekend als een Kerkepad. Van het Schermertilje gaat dan de voormalige ge
meentegrens van De Rijp langs de Gouw naar het zuiden en via de Dirkjes naar
het Westeinde. Dit gebied is, met uitzondering van de gronden langs het Oost
dijkje, alleen varende te bereiken.
Het gebied ten zuiden van het dorp heeft een heel ander patroon. De percelen
zijn er meer vierkant van vorm, tengevolge van een zgn. blokverkaveling, die
later dan de strokenverkaveling tot stand is gekomen en omstreeks 1350 is om-
dijkt.
De Oostervennen en het Stinkevuil zijn rijdend bereikbaar (daar woonden ook
de grotere boeren), maar westelijk ervan kon men alleen varend terecht. Meest
gebruikelijk was via het Mieuwijdt, de Bellesloot, Boeyersloot en Meggelsloot.
Opmerkelijk is dat de gemeentegrens steeds door het midden van de grenssloten
loopt.
Van de 36 agrariSrs die in 1921 de veehouderij als hoofdberoep uitoefenden,
vindt U elders de lijst van hun namen en de omvang van hun bedrijven. Daaruit
blijkt dat er tien bedrijven waren tot en met 5 koeien; twintig bedrijven van 6
tot en met 10 koeien; vier van 11 tot en met 20 koeien en twee bedrijven met
meer dan 20 koeien. Derhalve had hier 85% van de boeren een bedrijf in de ca
tegorie tot en met io koeien. Nevenberoepen
Daarbij zijn er die naast hun veehouderij als hoofdberoep een nevenberoep
hadden. Zo had Jan ten Wolde aan de Venbuurt behalve zijn 9 koeien tevens een
kruidenierswinkeltje Jaap van Straaten aan het Westeinde ventte als melkboer
de produktie van zijn koeien uit, evenals Hein Oortwijn, die ook melkboer was.