19
Tot 1801 hield het college van schepenen en vroedschappen toezicht
op de plaatselijke geneeskundigen. Het lette daarbij vrijwel alleen op
zaken als het vestigingsbeleid. In 1786 telde De Rijp twee chirurgijns,
twee heelmeesters, een medicine doctor en een vroedvrouw. Een
school voor chirurgijns was er niet. Het vak werd in de praktijk als
knecht bij een andere chirurgijn geleerd. Te zijner tijd werd dan een
examen afgelegd bij een chirurgijnsgilde in de stad. Noodzakelijk was
dit niet; ook als ongediplomeerd "heelmeester" kon men een "winkel"
beginnen. De Medicine Doctors waren hoog boven de chirurgijns ver
heven. Zij hadden aan een universiteit medicijnen gestudeerd. Apart
moet nog de vroedvrouw worden genoemd. Ook zij leerde het vak in de
praktijk, maar zij werd, in tegenstelling tot de bovengenoemden, door
het dorpsbestuur aangesteld en betaald (1).
Felle concurrentie
Onder de lokale geneeskundigen heerste vaak een felle concurrentie.
Tesamen probeerden zij weer rondreizende chirurgijns zoveel moge
lijk te weren. In 1786 klaagden de Rijper chirurgijns zo bij het dorps
bestuur over een zekere Rothermel. Zij gaven aan dat dit soort "avan-
turiers" een bedreiging voor hun broodwinning vormden. Het dorps
bestuur ging hier overigens niet nader op in (2).
Met de kwaliteit van de lokale geneeskundigen liet het dorpsbestuur
zich niet in; het had er ook de kennis niet voor. In januari 1801 besloot
de regering nu "Departementale Commissies van Geneeskundig Be
stuur" in te stellen om deze leemte te vullen. Bovendien moesten me
dici in het vervolg, als zij in een plaats een praktijk wilden beginnen,
aan het lokaal bestuur een diploma laten zien. Voor reeds gevestigde
heelmeesters gold deze eis overigens niet, tenminste als zij naar te
vredenheid functioneerden. Echt in werking traden de commissies
echter nooit (3).
"Winkelvisitatie
Pas in 1806 kwam er middels de instelling van de "Departementale
Commissies van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt" een echte
inspectie tot stand. In augustus 1808 arriveerden twee leden van de
commissie, de Medicine Doctors P. de Sonnaville en F. van Dam, in
De Rijp om een "winkelvisitatie" te doen bij de chirurgijns. Beide he
ren keurden het ten zeerste af dat de medische zorg aan de armen
(zo'n 200 personen) aan de laagste bieder werd gegund. De regenten
van het Gemeene Wees- en Armenhuis waren zo voor 40 gulden per
jaar klaar (4).
Tevreden waren beide inspecteurs over de apotheker A. N. Pruym,
de chirurgijns Kuppers en Bosman en de vroedvrouw. Minder positief
waren zij over J. Krijgsman, W. Blom en J. van der Wind. Deze drie
gaven wel aan voornamelijk met de baardscheerderij hun brood te ver
dienen (5).
De commissie ging tot actie over naar aanleiding van de tweede vi
sitatie, door de heren Sterk en Vervoort, in oktober 1810. Over Pruym
waren zij wederom goed te spreken. Hetzelfde gold voor Kuppers,