voor beiden geen uitgesproken zonnige jaren in "De Mieuwijdt", tengevolge van vooral Jan's geeste lijke depressies. Janny heeft daar zeer onder geleden, ook na zijn dood, en ging steeds meer gebukt onder een schuldgevoel, dat niemand haar uit het hoofd kon praten. Toch, wanneer je onverwachts bij haar op bezoek kwam, was ze erg blij en leek het alsof haar kamertje vol zon was. Haar gevoelige natuur maakte dat ze dankbaar reageerde op de kleinste attenties en op elke blijk van oprecht warm-menselijk medeleven. Goede contacten met pas toor Mars en later met de doopsgezinde predikanten mevrouw van Harlingen en ds. van der Wijk deden haar belangstelling voor het geestelijk leven terug keren. Dat speelde zich af in haar denken, op een niveau waar veel mensen niet aan toe komen. Daórdoor kon ze zich, temidden van haat medebewoners, soms heel eenzaam voelen. Iets van dit alles komt tot uitdrukking in haar laatste gedichtje, dat dateert van ongeveer een maand voor haar overlijden en wat door de dichteres Al ie Woestenburg (met wie ze eveneens goede con tacten had) bij wijze van geestelijke nalatenschap nog net bijtijds is opgeschreven, toen mevrouw Kostelijk er de kracht niet meer voor had. Het luidt: "Eenzaam zijn we allemaal. Wij komen 's morgens in de zaal verwachten weer een nieuwe dag, soms met een traan, soms met een lach. Maar toon aan een ander niet iets van je zorgen en verdriet, want ieder draagt zijn eigen lot; ieder heeft zijn eigen God". Op 10 januari had te Middenbeemster in kleine kring de begrafenis plaats. Moge Janny Kostel ijk-Bom, verlost van haar een zaamheid, in eeuwige vrede rusten bij haar eigen God.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1986 | | pagina 5