vliegeniers, twee jongens, beiden 22 jaar.
Die zondagmiddag hadden wij: pappa,
mamma, het babyzusje Ria in de kin
derwagen een wandelingetje gemaakt
door het zonnige maar zwaar verminkte
Den Helder. En zoals altijd gingen we
dan toch richting de dijk, terwijl we
wisten dat het verboden gebied was.
Onze dijk was spergebied. Iets waar de
Heldersen woedend over waren. De
moffen hadden zelfs 'hun dijk' afgepikt.
Maar deze zondag ging het anders, bij
het Reddingmonument troffen mijn
ouders bekenden die ook een rondje
maakten. Natuurlijk ging het gesprek
over het dijkverbod. Stemmen klonken
steeds harder, koppen werden roder. Er
werd een besluit genomen: we gaan de
dijk op, onze eigen dijk. En daar ston
den we dan, voor ons lag een bijna rim
pelloos Marsdiep met daarboven een
strakblauwe hemel. En daar aan de
overkant was Texel. Mijn moeder zat op
haar hurken naast me, 'zie je die kleine
witte toren daar, dat is Den Hoorn daar
is mijn oma geboren. Als het vrede is
gaan we er met de boot naar toe. We
nemen de fietsen mee en dan gaan we
over het hele eiland rijden. Naar de
ooms en tantes, de Dennen en bramen
plukken in de duinen, daar nemen we
dan een emmertje voor mee. Maar eerst
moet het vrede zijn.
Naar Texel
Het duurde nog heel lang, maar toen
kwam de vrede en gingen we naar Texel.
Met de boot, de fietsen mee. We zaten op
het bovendek met de mooie gelakte hou
ten banken en boven onze hoofden de
meeuwen. Spannend was hoe de boot de
haven van Oudeschild invoer. De haven
leek zo klein en veel te krap voor die grote
boot. Als de loopplank dan eindelijk uit
lag mochten de mensen de kade op. Daar
ging ook weer veel tijd mee heen omdat
iedereen z'n eigen fiets terug wilde. Maar
dat gaf niet, er was immers zoveel te zien
en te beleven. Met de fietsen reden we via
de Schilderweg en het Schilderend vol
bomen naar de Warmoesstraat. Onder
weg kon je zien dat er door de oorlog net
als in Den Helder veel kapot was gegaan.
Ook hier een akelig gezicht. Oom Jan en
tante Grieteka woonden in een heel groot
huis, vroeger was er ook een winkel en
een bakkerij geweest. Het was een feest
om iedereen te zien, er werd gepraat en
gelachen. Maar natuurlijk kwam ook het
moment dat de grote mensen alleen nog
maar over de oorlog konden praten en de
kinderen ervoor kozen in de tuin te gaan
spelen. Een tuin zó groot en mooi dat het
op een park leek. Niet alleen bloemen en
bomen, er was ook een moestuin. Oom
Adam Kalf, de vader van tante Grieteka,
verzorgde dat allemaal. Hij was vroeger
de bakker geweest, een lieve, nu oud
geworden man. Tussen twee grote fruit
bomen hing een schommel en dat vond
ik het allerfijnste. Het werd nog veel fijner
als je tijdens het schommelen ging zingen.
En dat was alleen maar goed, want in het
huis van oom Jan daar hoorde muziek.
Hij hield er zoveel van dat het zelfs zijn
werk was geworden.
Georgiers
In de middag vertrokken we naar de
Hoge Berg, de plek waar de 'Russen'
begraven lagen. Van tevoren was er met
nadruk tegen ons gezegd dat daar niet
gelachen en gepraat mocht worden. Het
was immers een plek om stil te zijn, te
herdenken.
Ik was vanzelf wel stil, had wel begre
pen wie daar begraven lagen. Het waren
de mannen van de Polderweg, met hun
mooie muziek.
In Den Helder hadden we de oorlog op
Texel kunnen horen omdat de harde
voorjaarswind uit het noorden kwam.
De zon scheen blij en het ging vrede
worden. Papa zou terugkomen van het
geheime adres. Maar mamma was ook
bezorgd en riep met regelmaat: 'Arm
Texel, wat gebeurt daar allemaal'.
Inmiddels wisten we het, er was heel
veel gebeurd.
En nu gingen we een bezoek brengen
aan die begraafplek en herdenken. Ik
wist niet zo goed wat ik me daarbij
moest voorstellen. Het zou in elk geval
heel treurig en somber zijn. Misschien
ging de zon wel even minder schijnen.
Maar het tegendeel bleek waar, de
Nel Rommets-Rensmaag
zomerzon bleef stralen aan de hemel en
overal waren bloemen. Niet zoals nu
alleen maar rode rozen, maar klapro
zen, korenbloemen, kamille en zoveel
andere waarvan ik de namen nog niet
wist. Vlinders fladderden vrolijk rond,
vierden de mooie warme zomer. Bijen
waren luid zoemend bezig met het ver
zamelen van nectar voor de winter. En
de vogels, zij floten hun allermooiste
wijsjes. Dit was niet verdrietig of treu
rig, hier werd je alleen maar blij, intens
gelukkig van. Het leek een beetje of wij
net als de doden mochten weten hoe de
hemel er uit zag.
In oktober 1988 stonden we er weer.
Opnieuw herdenken, maar nu samen
met de mensen en de muziek uit Geor
gië. Kaarsen werden aangestoken. Rode
voor de doden, witte voor de levenden.
Er werd gesproken, gedeclameerd,
muziek gemaakt. Rode wijn, het werd
gedronken uit hoorns en voor de doden
uitgegoten over de graven. In alle toon
aarden was er het verlangen naar veilig
heid, broederschap en vrede.
Ineens voelde ik me weer tussen de
klaprozen, de korenbloemen en kamille
staan. Waren er de vogels, vlinders en
bijen.
Pace, Vrede, Peace, het zijn woorden.
Maar ik wist toen als kind zo heel vlak
na de oorlog hoe het voelde, het ultieme
gevoel van Vrede.
11