gezondheid, en stelt hem tijdens een
audiëntie voor vrijwillig terug te
keren. Wanneer Grooff weigert op dat
voorstel in te gaan, dwingt Rochussen
hem en de vier 'nieuwe' missionaris
sen het land te verlaten. In het uitwij
zingsbevel, dat in de Javasche Cou
rant wordt gepubliceerd, krijgt mgr.
Grooff het verwijt het wereldlijk gezag
ondergeschikt te willen maken aan
het kerkelijk gezag van der paus.
Hierdoor vormt hij een gevaar voor
de rust in de kolonie.
In zijn proefschrift 'God bij het leger
in de kolonie', schrijft dr. A.J. Donc-
kers over deze affaire: 'De gebrekkige
regelgeving ten aanzien van de vrij
heid van godsdienst was ook al in de
jaren vóór 1846 aanleiding geweest
tot botsingen, maar dat het onderha
vige conflict binnen enkele maanden
(september 1845 - januari 1846) zulke
scherpe vormen aannam en esca
leerde, vindt zijn oorzaak voor een
deel ook in het karakter van de beide
direct betrokken: gouverneur-gene
raal Rochussen en apostolisch vicaris
Grooff, die juist zoals de gouverneur-
generaal weinig tactvol en onvoor
zichtig handelde.'
Binnen 14 dagen moeten mgr. Grooff
en zijn medepriesters weg zijn. Eén
troost: Ze krijgen een gratis overtocht
met... 'Java's Welvaren'. In tegenstel
ling tot bij hun aankomst zijn er bij
hun vertrek op 3 februari uit Batavia
wel veel mensen op de been.
Emancipatiestrijd
Katholiek Nederland staat inmiddels
op zijn achterste benen. Grooff wordt
een symbool in de emancipatiestrijd
van de katholieken. De pastoor van
Den Helder, J.M. van der Stoot, een
studiegenoot van Grooff, begint met
de organisatie van een groots onthaal.
Op 10 juni arriveert het schip met de
bannelingen. De Noord-Brabander
verrast haar lezers enkele weken later
met een boekje over de 'aankomst en
plegtige ontvangst van Zijne Hoog
waardigheid Monseigneur J. Grooff'.
De auteur hiervan, 'een Catholijke
van den Helder', schrijft onder meer:
'De groote Heilige Sacramentsdag
breekt aan, men heeft zich voorbereid
om dit feest nog plegtiger dan andere
jaren te vieren. Nauwelijks is de eerste
dienst geëindigd, of men verneemt
dat een schoener de haven is binnen-
geloopen, welke Java's Welvaren
gepraaid heeft in de Noordzee. Dade
lijk hoort men van alle kanten, want
wind en weder is gunstig: Monseig
neur komt stellig heden met zulk eene
schoone gelegenheid binnen; - en er
verschijnt op het onverwachts een
barkschip aan den hoek van den Hel
der, het stroomt met volle zeilen naar
het Nieuwe Diep; verrekijkers werden
te baat genomen; het is het schip:
Java's Welvaren staat in de vlag. Op de
hoogte van de Pastorij salueert men
van boord, als gewoonlijk de schepen
waarop zich Missionarii bevinden,
doen, met de vlag, en als in eenen
tooverslag is de gansche bevolking op
de been.'
H.G. Jansen, lid van het kerkbestuur,
rept zich naar de haven om het gezel
schap te verwelkomen. Wanneer hij
klaar is met het celebreren van de
hoogmis, komt ook pastoor Van der
Stoot. 'Hij betreedt het schip, spoedt
zich naar den Bisschop, valt voor hem
neder, omhelst hem en zijn mede
priesters, zegt hem hartelijk welkom
voor zich zelven, welkom namens de
Gemeente, welkom, ja, namens alle
catholijken in het Vaderland, wenscht
hem, in gevoel geluk, met zijnen
betoonden moed in den heiligen
strijd, en bidt hem toe dat van den
eersten stap op den Hollandschen
grond, zooveel voorspoed en zegen,
op het hoofd van zijne Hoogwaardig
heid mag afdalen, als hij in Java van
het uur zijner ontscheping af, weder
waardigheden en tegenkanting ont
moet heeft.'
Tranen
'.Vlaggen waren uitgestoken. De
kerkklok luidde. Voor de Pastorij
stonden acht lieve kinderen in het wit
gekleed met blaauwe sjerpjes (de
jonge jufvrouwen A. Philips, E. Door-
toom. E. Gomes, M. Gomes, J. Gooij,
A. Kooger, M. Winter en M. Mul
ders), bloemkor^es in de hand hou
dende, gereed om Monseigneur te
bestrooijen. - Op het gezicht dezer
kleinen, die Hem met tranen in de
oogen te gemoet snelden, werd de
Hoogwaardige kindervriend ook tot
schreijens toe aangedaan.'
'.Onze geachte Pastoor had zijnen
Doorluchtigen gast bekend gemaakt,
dat er des avonds een plegtig lof zou
gehouden worden, om hem en de
zijnen in triumph, naar het altaar te
geleiden en daar den God der zege
ningen gezamenderhand te danken,
voor den zigtbaren bijstand, welke
hem zoo in het Oosten als op zijne
langdurige zee reis verleend was.'
'.(Tijdens het lof) hadden wij het
geluk, den Hoogwaardigen Kerk
voogd ons eenige zalvingsvolle woor
den te horen toespreken, waarin hij
onder anderen, meer dan wij verdien
den, zijnen warmen dank betuigde,
voor de bewijzen van hoogachting en
deelneming, waarmede men hem,
armen zendeling, na zoo veel, maan
den van verdriet op Java, gevolgd
door zoo veel weken tobbens op den
Oceaan, aan den Helder verraste en
opbeurde.
'Ach! hoe vaderlijk sprak hij onze kin-
30