Die conclusie geeft hem de inspiratie
om een plan te ontwerpen waarmee
de vaargeulen op diepte blijven, er
een veilige ligplaats voor de grote
schepen komt, de kust bij Helder en
Huisduinen beter beschermd wordt,
en het geheel betaald zou kunnen
worden door het winnen van land.
Opvallend is dat de plannen door zijn
zoon Coenraad getekend worden die
volgens zijn vader 'in de tekenkunde
dier onderwerpen veel liefoebberij en
bedrevenheid had'. Zo blijken vader
Laurens en zoon Coenraad niet alleen
zeeman, maar ook waterbouwer te
zijn.
De zeegaten in 1775
De toenmalige situatie van onze zee
gaten wordt door Brandligt zeer
nauwkeurig beschreven. Dat zijn dan
nog de twee oude geulen, Landsdiep
en Nieuwe Gat, met daarnaast als
nieuw opkomende geul het Schulpen-
gat. Die stroomgeulen komen uit op
het dan al eeuwenoude Marsdiep, het
Marsdiep dat ook in die tijd door de
Noorderhaaks en de Zuiderhaaks
beschermd wordt tegen de noord- en
zuidwester-stormen, het Marsdiep, de
rede voor de oorlogsschepen, de han
delsschepen, de schepen van de Oost-
Indische compagnie en alle andere
diepgaande schepen die via de
Noordzee de hele wereld bevaren.
Op een halve mijl ten oosten van Hel
der beschrijft hij de kleine geul
'Nieuw Diep' als 'een verblijfplaats van
jagten, kaagen, vissers en andere kleine
vaartuigen, met verder oostelijk de
Zuidwal (huidige Balgzand) tot aan
de vaargeul de Balg waar de grote
schepen bij ijsgang een veilige, maar
toch wel behoorlijk gevaarlijke lig
plaats moeten zoeken. De Balg is de
vaargeul richting noord van Wierin-
gen waar de schepen van de Oost-
Indische Compagnie en de oorlogs
schepen ook gekield en schoonge
maakt worden, iets wat door het
steeds meer versmallen en ondieper
worden van die Balggeul steeds moei
lijker wordt.
Door het verzanden van de Horst
blijkt de oude rede bij Den Hoorn, die
in zijn waarneming in 1761 nog goed
bruikbaar was, al bijna verdwenen.
Oostwaarts van Oudeschild ligt dan
nog wel de van oudsher bekende
Koopvaardersrede. Maar, tussen
haakjes vertelt Brandligt dat de
meeste schepen in de bocht bij de
Zuidwal bij het 'Nieuw Diep' liggen.
Duidelijk wordt dat het stroomgebied
en de vaargeulen bij Tessel en Helder
continu volop in beweging zijn.
Grootse plannen
Vervolgens beschrijft en onderbouwt
hij uitgebreid zijn plan voor de veilige
ligplaats 'Het Nieuw Diep'. Een lig
plaats die bij een juiste aanleg van
dammen en dijken zichzelf zal verdie
pen zodat ook de grootste schepen
daar veilig terecht kunnen. In zijn
visie moet er een leijdijk met een bui
tendijks kanaal komen van Helder
tot aan Wieringen. Daarbij wijst hij
trouwens een eerder plan van een
dam door het Amsteldiep af. Hij gaat
verder uitgebreid in op de noodzake
lijke werken ter bescherming van de
Helderse zeedijk bij de sterk verande
rende stroomgeulen. Ook stelt hij
voor om een dijk aan te leggen, waar
door de Waardgronden en het
Koegras een polder worden waarvan
de opbrengst minimaal gelijk zal zijn
aan de opbrengst van de inpoldering
van de Purmer en de Beemster. De
kosten van de door hem voorgestelde
werken kunnen met die inpoldering
worden terugverdiend. Zo blijkt hij
niet alleen zeeman en waterbouwer,
maar ook koopman te zijn. Ook als
waterbouwer blijkt Brandligt zijn tijd
trouwens ver vooruit. In plaats van
zoals gebruikelijk met zinkstukken
van ondiep naar diep water te werken
stelt hij voor om in het diepere water
een dijk aan te leggen met behulp van
oude schepen die worden afgezonken.
Dat is sneller en goedkoper. Overi
gens was dat een manier van werken
die bij het sluiten van een enkel dijk-
gat toendertijd al werd gebruikt. Zo
blijkt het gebruik van caissons na
1953 en bij de Deltawerken toch al
een oude manier van werken te zijn.
Na zijn publicatie wordt in opdracht
van stadhouder Willem V door een
commissie, waar ook Laurens Brand-
De eeuwenoude 'Laurens Brandligtdam' in het Balgzand, 13 juli 2007.
21
land, mede door een zijns inziens
verkeerde uitvoering, onvoldoende
effect hebben op de vaargeulen, en
daarmee op de levensader van
Amsterdam.