O, allerschoonste
onzer dagen
nu Neerlandweer
zij n Kroon kan dragen!
5 MEI 1945
i'V.a
Tijdens de
bevrijdingsfeesten
verschenen
bevrijdingskaarten
om hulpacties voor de
bevolking mogelijk te
maken.
toenmalige secretaris en heb de be
langen van de gemeente behartigd
zoo goed als ik deze behartigen kon.
Op 1 april 1943 werd ik door den
bezetter weggehaald. Over mijzelf
wil ik hier niet spreken, maar alleen
nog het feit constateren, dat voor
dien reeds de secretaris Mr. Dr. van
Bolhuis op 31 december 1942 door
den bezetter was ontslagen. In zijn
plaats is toen de heer J. Wessel op
getreden. Na mijn vertrek op 1 april
1943 werd de heer Wessel door den
commissaris der provincie aangewe
zen als waarnemend burgemeester,
welke functie hij heeft vervuld tot
22 januari 1944. Op deze dag gaf
de bezetter aan den burgemeester
opdracht werklieden op te roepen,
teneinde het nodige graafwerk voor
den bezetter te verrichten. De heer
Wessel, die hieraan niet wilde me
dewerken, is toen ondergedoken en
den zelfden dag vervangen door E.
Frinking, een N.S.B-er uit Utrecht,
die op 1 september 1944 met het
burgemeestersambt van Den Hel
der werd belast. Op den dag van
de bevrijding is de heer Wessel
teruggekeerd als waarnemend bur
gemeester van Den Helder, uit welk
ambt hij met ingang van 19 mei
1945 ontheffing verzocht, waarna
de heer J. E. H. Volkmaars tot 1 juni
1945, den dag van mijn terugkeer,
als waarnemend burgemeester is
opgetreden. Het is gewenscht mijne
heren, dit in de notulen vast te leg
gen, opdat men zich later, veel later
nog zal kunnen herinneren, wat in
den afgelopen tijd hier zoal heeft
plaats gehad", aldus burgemeester
Ritmeester.
Na de burgemeester nam de herbe
noemde wethouder Van der Vaart
het woord: "Nu de Raad van de ge
meente weer in de gelegenheid komt,
om op normale wijze zijn functie te
vervullen, spreekt het vanzelf, dat
ons, leden van den Raad, een gevoel
van vreugde bekruipt. Onze gedach
ten gaan op dit ogenblik natuurlijk
uit naar den tijd, dat wij hier in het
verleden samen waren, en ernstig
beraadslaagden over de belangen van
onze gemeente. Het is voor den Raad
een buitengewone slag geweest, dat
in augustus 1941 een eind werd ge
maakt aan zijn werkzaamheden. Dat
is ook de reden geweest, dat in het
College van B en W leden waren die
zeiden: "Als zo ons staatsrechtelijk le
ven wordt ontwricht, dan wenschen
wij aan een nazificeerd staatkundig
leven niet verder deel te nemen".
Het was in de eerste plaats niet om
een scheiding te trekken tusschen
de menschen, die heengingen, en
de menschen, die bleven, maar wel
om uiting te geven aan onze grote
verontwaardiging over de knech
ting, die ons volk op dit punt moest
ondergaan. Nu wij na die vreselijke
oorlogsjaren weer het recht hebben
bij elkaar te komen en vooral, bij
elkaar te komen onder Uw bezie
lende leiding, geloof ik niet, dat het
onze eerste opgave is, na te gaan, wie
in de oorlogsjaren het best rechtop
heeft gestaan. Ik heb neiging om de
woorden van Minister Maarsseveen
te citeren: "Barmhartigheid is nu de
schoonste deugd, die het Nederland-
sche volk kan bevangen". Zonder
dit letterlijk over te nemen, vind ik
het dringend noodzakelijk om al
hetgeen ons scheidt op de tweede
plaats terug te brengen. Wij moeten
het oog vooral gericht houden op
het grote belang, dat wij met elkaar
moeten behartigen; wij moeten zor
gen, dat onze stad weer wordt die
mooie en prettige woongelegenheid,
die zij bezig was in 1940 te worden.
Wij waren nog bezig onze stad uit te
bouwen en wij waren nog lang niet
tevreden. Het spreekt vanzelf, nu
wij staan aan een nieuw begin en de
problemen groter zijn geworden, wij
geen tijd hebben lang om te kijken
en zeker geen tijd hebben om met
79
li
11%
ui
ui
in