de leden van de raad, benoeming
van drie wethouders, benoeming
van vier leden van de commis
sie van bijstand voor de Water- en
lichtbedrijven, voor de Openbare
Werken, voor het onderwijs en voor
de financiën.
Voorzitter: de Heer G. Ritmeester,
secretaris de heer Mr. Dr. E. van
Bolhuis.
Aanwezig zijn alle nieuw gekozen
raadsleden, de heren: C. Bakker, C.
Bot, H.Brons, K. Hoornsman,
J.J. Kistemaker, J. Kreuger, J.J. Land
man, L.F. van Loo, P. Th. Luyckx, S.
Makelaar, H. Meyer, Mr. J. Mulder,
S. Prins, C. Ran, B. Schreuder, J.H.
Smith, C. Steenlage, PS. van der
Vaart, P van der Veer,
C.P. in 't Veld, J. van Zwijndrecht.
Allereerst werd in handen van de
burgemeester door de nieuw geko
zen raadsleden de eden en beloften
afgelegd, waarna hij in zijn instal
latierede hun allen zijn gelukwensen
aanbood.
Vervolgens sprak Ritmeester onder
andere de woorden: "Mijne heren
leden van den Raad. Thans, nu gij
de voorgeschreven eed of beloften
hebt afgelegd en dus als Raad van
de gemeente Den Helder zult op
treden, wil ik aanvangen met U van
ganscher harte daarmede geluk te
wenschen. Geluk te wenschen, om
dat gij zijt degenen, die gekozen zijt
door de bevolking van Den Helder
om haar te vertegenwoordigen en
haar te besturen. Immers, artikel
Wethouder Pieter
Simon van der
Vaart in zijn
werkkamer.
145 van de Grondwet des Rijks be
paalt dat de Raad het hoofd is van
de gemeente, dat deze dus heeft het
allerhoogste bestuur volgens de be
palingen van de gemeentewet. Het
is, mijne heren, een verplichting van
zeer grote betekenis, die U daar op
wordt gelegd, van grote betekenis
vooral in deze tijd. Niet voor niets
is thans deze zaal met bloemen
versierd en niet voor niets is de
beeltenis van onze Landsvrouwe in
bloemen gezet. Het is omdat het ons
een grote vreugde is, dat thans aan
het hoofd van deze gemeente weer
een Raad staat. Verplaatsen wij ons
in gedachten 5 jaar terug, dan zien
wij hoe in augustus 1941 een bepa
ling van den rijkscommissaris, het
hoofd van de overweldigers, afge
kondigd werd, die met ingang van
1 september 1941 een verordening
in het leven riep, waarbij bepaald
werd, dat de Raad en het College
van B en W in ruste gingen en aan
het hoofd van de gemeente op deze
wijze alleen kwam te staan een bur
gemeester, dragende de lasten en
de verantwoordelijkheid voor alles,
wat in de gemeente zou geschieden,
dragende ook de verantwoordelijk
heid voor alles, wat de bezetter zou
eischen. Het was een eisch van grote
zwaarte, het was een droeve plicht,
die op deze manier gelegd werd op
hem, door H.M. de Koningin op
den burgemeesterszetel geplaatst.
Het behoeft geen verwondering te
wekken, dat het niet alleen moeilijk
is geweest, maar dat er fouten zijn
gemaakt, dat er soms concessies
moeten zijn gedaan welke niet ge
wijzigd konden worden. Toch is in
Nederland door alles heen in het
algemeen bereikt, dat de bevolking
zoveel mogelijk is gevrijwaard voor
ernstige en zeer ernstige excessen.
Wanneer ik terugdenk aan dien
tijd, mijne heren, dan constateer ik
voorts, dat in 1941, toen de eerste
september in het land kwam, de
wethouders Van der Vaart en Mr.
Mulder besloten hun taak neer te
leggen, omdat zij niet langer de ver
antwoordelijkheid wilden dragen
in verband met de handelingen van
den bezetter, omdat zij meenden,
dat hun vrijheid op deze wijze zoo
werd beknot, dat zij niet langer
voor de gemeentebelangen konden
optreden. Ik voeg hieraan toe, het
geen ik destijds gezegd heb, dat ik
het betreurde, omdat er naar mijn
mening in den Raad en speciaal
in het College van B. en W. niets
veranderd was en dat wij onder
elkaar zouden blijven, die wij altijd
geweest waren, dat wij ons zouden
houden aan de wetten des lands en
op deze wijze zouden trachten stad
en land te dienen. Ik voeg hieraan
echter tevens toe, dat ik zeer leven
dig kon beseffen, dat zij in dit geval
om hun principe afstand deden. Het
verheugde mij, dat de heer Van Loo
de gemeente nog enige tijd in zijn
functie heeft mogen dienen, al was
dit niet zoo heel lang. Immers, hij
werd op 4 december 1942 ontslagen
door den Duitschen overweldi
ger, omdat hij bij het zingen van
diens volkslied niet was opgestaan.
Daarna was het aan mij, als burge
meester, om de taak alleen op de
schouders te nemen. Ik heb dit ge
daan, mijne heren,steeds denkende
aan hetgeen de Raad der gemeente
Den Helder wel dacht en gewild
zou hebben. Ik heb week na week
dinsdag en vrijdagmorgen vergade
ring van B en W gehouden; ik zat
in mijn eentje aan de tafel met den
78