Zonder geluk vaart niemand wel
Maarten Noot
Mijn grootvader Jan Noot, gepen
sioneerd brigadier van politie, was
sinds 1900 eigenaar van het pand
Sluisdijkstraat nr. 105. Aan het
begin van de oorlog woonde hij
daar alleen. Zijn echtgenote, Aa^e
Verberne, was in 1938 overleden
en de meeste van zijn vijf kinderen
waren getrouwd en het huis uit.
Zijn jongste zoon Jan, mijn vader,
was 24 jaar oud en werkte voor ar
chitectenbureau Peters en Baanders
(later Peters en Roelofs) als bouw
kundig tekenaar bij de nieuwbouw
van huizen in Hippolytushoef. Hij
woonde in bij sigarenhandelaar de
Haan. Net nadat Generaal Win
kelman op 14 mei 's avonds op de
radio de capitulatie bekend had
gemaakt, kwam hij veilig thuis. Hij
was die morgen aan de tocht naar
huis begonnen en had, voorzien van
een verklaring van de burgemeester
van Wieringen, een lange omweg
moeten maken via de Wieringer-
meer om de kleine afsluitdijk te
vermijden. Tijdens zijn tocht werd
hij vele malen aangehouden en werd
de inhoud van zijn koffer en rugzak
zorgvuldig gecontroleerd. Toen hij
eindelijk de Sluisdijkstraat vanaf de
Ruyghweg in wilde, was die straat
echter door soldaten afgesloten en
moest hij een tijdje wachten.
Eind mei 1940 begon Jan Noot sr.
een brief te schrijven aan zijn zoon
Maarten, die loods was op Aruba,
niet wetende dat hij die brief pas
vijf jaar later zou kunnen versturen.
Uiteindelijk omvatte de brief 37
bladen. Het bevat veel interessante
gegevens over Den Helder in de
oorlog. Hieronder een fragment uit
augustus 1940, waaruit duidelijk
naar voren komt dat hij politieagent
was geweest. Alles wordt gedetail
leerd beschreven.
Jan Noot sr. (1874-1957) in 1941.
Donderdag 15 - 8 - '40
In de nacht van Maandag op
Dinsdag 12/13 Aug. l.l. was een
bommenwerper boven de stad.
Ongeveer te 22:30 uur begon het
afweergeschut te schieten. Bommen
vielen aan de Buitenhaven bij het
gebouw van de Zeekrijgsraad en de
marine bakkerij, welke gebouwen
beschadigd werden.
Die bommenwerper kwam telkens
terug (het kan ook wel dat het niet
steeds de zelfde was) tot ongeveer
01:00 uur bleef (of bleven) het vlieg
tuig (of vliegtuigen) de stad onveilig
maken. Om 00:14 uur besloten Jan
en ik om te gaan liggen. Jan ging
naar boven en ik ging sluiten. Toen
ik de boet sloot hoorde ik weer een
machine aankomen. Ik bleef op
het plaatsje staan en keek naar het
luchtruim, zag echter niets anders
dan lichtkogels, de felle stralen van
de zoeklichten en in die stralen en
daar buiten wolkjes en lichtflitsen
van ontploffende projectielen van
het afweergeschut. Ik hoorde het
geluid van de machine steeds krach
tiger worden en boven alles uit het
gedonder van het afweergeschut en
Jan Noot jr. (1916-2006) in 1939.
het geratel van mitrailleuse's. Plotse
ling een gierend geluid en voor het
tot mij doordrong dat ik dekking
diende te zoeken, een ontstellend
krachtige ontploffing; glasgerinkel
op mijn plaatsje en toen stilte. Ik
zag dat de boetdeur open stond en
dacht - onnozel genoeg - dat ik de
deur niet goed had gesloten.
Spoedig bleek mij dat het slot stuk
was en alleen de plaat nog aan de
deur aanwezig was. De raampjes
van de keuken en huiskamer waren
opengerukt en de spanjoletten ver
bogen. Twee glasruiten van de boet
en één van het bovenlicht van de
woonkamer waren gebroken. Boven
was het een rommel van belang. Wat
daar was gebeurd kon ik niet opne
men omdat het donker was; licht
durfde ik niet te maken vanwege de
verduisterings-verordening. Uit het
dakvenster zagen wij een brandje op
het stellingspark. Ook Jan had geen
letsel bekomen. Wij begrepen dat de
bom op terrein van het stellingspark
was ontploft en dat daar ook brand
bommen waren gevallen. Wij zijn
toen naar bed gegaan.
6