Ondergedoken Joodse kinderen uitgeleverd aan de nazi's
'Hoe heeft dit in vredesnaam kunnen gebeuren?'
Ruud Claessen
Bij een onderzoek in 1998 naar
een oorlogsgeschiedenis in Den
Helder, kwam Harry van Loo
(1920-2014) in een dossier toeval
lig de namen van twee Joodse kin
deren tegen: Dora Zeehandelaar
en Fredi Schachner. Ze waren in
1943 door de Amsterdamse illega
liteit toevertrouwd aan de zorg van
het Helderse echtpaar Marinus
Bos en Jansje Bos-Kokernoot.
Het pleeggezin woonde in de Rozen
straat op nummer 10 en daar leken
de twee kleintjes veilig. Maar ook
hier sloeg het noodlot verraderlijk
toe. Een buurvrouw ging praten met
de politie, die pakte de pleegvader
en de kinderen subiet op en leverde
ze uit aan de beruchte
Sicherheitsdienst. De
drie overleefden de
oorlog wonderwel. In
1946 kwam de zaak
voor het Bijzonder
Gerechtshof, maar die
veroordeelde slechts
één verdachte. Harry
van Loo legde deze
dramatische affaire
minutieus vast in het
rapport Rozenstraat
10, Den Helder, de
geschiedenis van twee
Joodse kinderen die
in 1943 werden weg
gevoerd.
Van Loo noemt de
zaak Rozenstraat 10
een verbijsterende ontdekking
waarbij je je na ruim een halve eeuw
nog steeds kunt afvragen hoe het
allemaal in vredesnaam ooit heeft
kunnen plaatsvinden. Maar ook de
vraag doemt op wat er met de kin
deren en de pleegouders is gebeurd.
'Het vooruitzicht was verschrikke-
lijk, zeker voor wat de kinderen be
treft, omdat de fatale route voor hen
leek vast te staan: Sicherheitsdienst,
Amsterdam - doorgangskamp Wes-
terbork naar erger.'
Marinus Bos, tuinman van beroep,
was tijdens een bezoek aan Amster
dam in contact gekomen met het
verzet. Hij en zijn vrouw verklaar
den zich bereid om Joodse kinderen
onderdak te verlenen. Het werden
de toen zevenjarige Dora en de vijf
maanden oude Fredi. Tot dan toe
was het echtpaar Bos kinderloos
en de plotselinge aanwezigheid van
twee kleintjes op nummer 10 in de
Rozenstraat zal ongetwijfeld direct
bij de omwonenden zijn opgeval
len, aldus Van Loo. De pleegouders
maakten ook geen geheim van de
aanwezigheid van de kinderen.
Dora speelde op straat en Jansje
wandelde met Fredi in de kinder
wagen. En wie naar hun herkomst
zou vragen, kreeg te horen dat het
kinderen van een Rotterdamse neef
waren die in Den Helder moesten
aansterken. Maar geloofde iedereen
in de buurt dit verhaal? Een om
wonende vrouw in elk geval niet.
Zij had van twee buurtbewoonsters
gehoord, dat in huize Bos kinderen
werden mishandeld. Met dit gerucht
stapte de buurvrouw naar de politie
die daarop prompt actie ondernam.
De aangifte werd donderdag 19
augustus 1943 om vier uur 's mid
dags gedaan en een half uur later
al rukten twee politiemensen uit
naar de Rozenstraat 10. Een recher
cheur ondervroeg het echtpaar Bos
naar de herkomst van de kinderen.
Rotterdam dus etc. Heen en weer
gepraat volgde, waarbij de politie
man het vertrouwen
van Bos kennelijk wist
te winnen. Die gaf, in
de veronderstelling
dat de zaak goed zou
aflopen, toe dat het om
kinderen van Joodse
komaf ging. Hij en zijn
vrouw verzorgden ze
met liefde, verzeker
den ze de rechercheur.
Die hield vervolgens
ruggespraak met zijn
hoofdinspecteur, toen
de baas van de Helder-
se politie. Deze op zijn
beurt legde de zaak
telefonisch voor aan de
beruchte nazi-procu
reur-generaal Feitsma
in Amsterdam. Die gaf daarop
het bevel Bos en de kinderen naar
Amsterdam over te brengen. De
kinderen zouden in een kinderte
huis worden geplaatst. De Helderse
hoofdinspecteur begreep daaruit dat
de kleintjes goed behandeld zouden
worden....
Echtpaar Bos dat Fredi en Rosa onderduik verleende.
47