Drie evacuatiejaren in het Friese Wolvega
'Als je op bietenpulp bleef kauwen, werd het kauwgum'
Verteld door Tini Noorlander-Nieuwenburg aan Wout Smit
'Mijn vader was sergeant-machi
nist bij de marine. Hij kon nog net
aanwezig zijn bij mijn geboorte
op 19 augustus 1936. Zes weken
later moest hij naar Indië. Na twee
jaar kwam hij terug. Bij het uit
breken van de oorlog vertrok hij
met de 'Sumatra' naar Engeland.
Ze hebben er prinses Juliana met
haar kinderen opgehaald en naar
Ottawa gebracht. Toen ging hij
opnieuw naar Indië. Daar is hij om
het leven gekomen.
'Ik heb geen herinneringen aan mijn
vader. Ik ken hem alleen van foto's,
van wat mijn moeder over hem
heeft verteld en uit de brieven die
hij heeft geschreven. Volgens mijn
moeder wilde ik niets van hem we
ten toen hij na twee jaar terugkwam
uit Indië. Dat vond hij heel erg. Zei
mijn moeder 'papa kusje', dan rende
ik naar een foto in plaats van naar
hem. Mijn vader heeft me omge
kocht met een speelgoedbeer. Toen
durfde ik hem voorzichtig een kusje
te geven. Die beer heb ik nog steeds
en is mijn grootste erfstuk. Die wil
ik mee in mijn kist.
'Mijn vader was bezig een houten
locomotief te maken voor mijn
broer Hennie. Op weg naar Canada
heeft hij die aan prinses Juliana ge
geven, voor haar kinderen. 'Ik zie
mijn zoontje toch niet meer', zou hij
hebben gezegd. Hij moet een voor
gevoel hebben gehad dat het voor
hem verkeerd zou aflopen. In het
boek 'Onze jonge Koningin thuis'
staat een foto van de prinsesjes
Beatrix en Irene met die speelgoed
locomotief.
'Na de oorlog hebben we een brief
naar Juliana geschreven. We wilden
de locomotief graag terug, als laat
ste herinnering aan wat mijn vader
eigenhandig voor zijn zoon had
gemaakt. Ze antwoordde, dat haar
dochters met enorm veel plezier
met de locomotief hadden gespeeld,
maar dat hij inmiddels naar een
kindertehuis was gegaan.
Stadslui
'In het voorjaar van 1942 zijn wij
naar Friesland geëvacueerd. Dat was
een hele onderneming met de trein,
om het IJsselmeer heen. We werden
opgevangen in een grote zaal in Wol-
vega, waar we eten en drinken kregen.
Vervolgens werden we ondergebracht
bij de familie Kruiper, een brood- en
banketbakker aan de Hoofdstraat
Oost. De achterkamer was voor ons.
Boven waren slaapkamers.
'In Wolvega ging ik voor het eerst
naar school, naar de eerste klas.
Mijn broer en ik werden door de
andere kinderen als vreemden be
keken. Wij droegen schoenen, zij
klompen. Voor hen waren we stads
lui. Toch raakten we snel ingebur
gerd. Na verloop van tijd liepen we
zelf op klompen. We hadden geen
moeite om het Fries te verstaan. We
spraken het zelf ook snel. We kon
den bij wijze van spreken mijn moe
der in het Fries uitschelden zonder
Het gezin
Nieuwenburg
in 1936. (Foto's
collectie Tini
Noorlander-
Nieuwenburg)
dat zij het doorhad.
'In november 1944 vierden we het
twaalfeneenhal^arig huwelijk van
mijn ouders, met gebak van de bak
ker bij wie we waren ingekwartierd.
We verkeerden toen nog in de ver
onderstelling dat mijn vader leefde.
In datzelfde jaar kregen we bericht
van het Rode Kruis dat hij in een
Japans krijgsgevangenkamp zat.
Wilhelmina
'Vervolgens werden we ingekwar
tierd bij mevrouw Grietje Schaap
aan de Heereveenscheweg. Ook hier
kregen we de achterkamer en slaap
kamers boven tot onze beschikking.
Hier hebben we even een wat be
nauwde tijd gehad. In een school
gebouw vlakbij ons huis waren
Duitsers ingekwartierd. Een vrouw
kookte voor hen. Op een middag
kwam ze langs met de vraag of ze
gebruik mocht maken van onze
keuken. 'Nee, er wordt hier niet ge
kookt', zei mijn moeder afroudend.
'Bovendien hebben we zelf ook niks
te eten.'
'Mijn moeder hield haar hand op de
klink van de deur. Ze merkte dat de
blik van de vrouw op haar hand viel
en dat ze daar naar bleef kijken. Aan
36