Klassenfoto met Anton op de achterste rij in het midden met donkere stropdas. (Foto's: collectie Gemma Bod-Rejhons) 'In de oorlog moesten we in ver band met de voortdurende bom bardementen een andere woonplek zoeken. Mijn moeder was in die tijd hoogzwanger van mij. Eerst vonden we onderdak in Anna Paulowna. Later verhuisden we naar 't Zand, in een woning van Adam de Wit aan de Irenestraat. Daar was ook een Duitse officier ingekwartierd. Hij huisde in de voorkamer. In dat pand ben ik geboren. Die Duitser was geen dienstklopper. Hij had zelf ook kinderen en hij zag veel door de vingers. Hij had een radiotoestel. Wanneer hij weg was, luisterde mijn moeder stiekem op dat toestel naar radio Oranje. Als kind weet je niet wat er gebeurt, maar je voelde wel dat het spannend was. Mijn moeder had veel lef. 'Mijn vader ging alle dagen met de fiets op en neer naar de sigarenzaak in Den Helder. Doordat steeds meer mensen evacueerden, verminderde de klandizie. En waar hij al die tijd voor vreesde.gebeurde in 1943. Hij werd opgepakt en naar Wenen gestuurd, waar hij voor het eerst zijn broers en zussen weer zag. Vandaar werd hij in gezet als verpleger in het Duitse leger. Hij zwierf door Spanje, Frankrijk en België. Later heb ik hem wel eens naar zijn belevenissen gevraagd. Toen zei hij: 'Gemma, Ik heb zoveel verdriet gezien, daar wil ik niet over praten.' Hij leed daar erg onder. Vooral wat kinderen tijdens de oorlog werd aan gedaan, deed hem pijn. 'Het vertrek van mijn vader legde een grote druk op mijn moeder. Zij bleef alleen achter met vier kleine kinderen, zonder inkomsten. Hoe moest ze hun te eten geven? We waren rooms-katholiek, dus klopte mijn moeder aan bij de pastoor. Die weigerde haar hulp te bieden. 'Had je maar niet met een Duitser ge trouwd moeten zijn', zei hij. 'Oostenrijk maakte sinds 1938 deel uit van Duitse rijk. Mijn vader, die steeds Oostenrijker was gebleven, werd daardoor automatisch Duitser. Dat gold ook voor mijn moeder die door haar huwelijk met mijn vader de Oostenrijkse nationaliteit had ge kregen, en de kinderen. De behoefte van mijn vader om Oostenrijker te blijven, had te maken met zijn chauvinisme. Het enige wat hij in 1920 mee kon nemen uit Oostenrijk behalve zijn schoenen en zijn papie ren, was zijn nationaliteit. 'Omdat wij dus burgers van Duits land waren geworden, besloot mijn moeder om financiële steun te vra gen bij de vijand. Daarvoor reisde zij naar Amsterdam, naar een hoge Duitse pief. Kan dat Seyss-Inquart zijn geweest, de rijkscommissaris die uiteindelijk ook uit Oostenrijk kwam? Ik weet het niet, maar haar verzoek om hulp had resultaat. Maandelijks kreeg ze geld. Daar door en dankzij de bonnen kwamen we de oorlog financieel zonder problemen door. Dat geld moest ze overigens ophalen in Oudesluis. Dat vond ze heel vernederend. Tegen over de buitenwereld deed ze voor komen alsof ze naar het kapelletje van de Keins ging, om voor papa te bidden. Mijn moeder nam mij dik wijls mee als dekmantel. 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2015 | | pagina 14