de bakkerij en eenige werkplaat sen en belandden ten laatste in het gemeenschapshuis. De dame die daar de zorg over de huishouding had, zag Dr. Van Eeden aan met een blik van afgodische vereering, de andere dames die langzamerhand de eetzaal binnen kwamen, deden in dat opzicht niet voor haar onder. Van Eeden moest dit wel opmerken, maar het scheen ons toe dat deze hulde hem niet ongevallig was. Vooralsnog werd er echter door Van Eeden zelf en door enkele medestanders hard gewerkt. Zelf stond hij uren lang te spitten met een ijver een betere zaak waardig, en de beide predikanten De Koe en Kylstra werkten eveneens geduldig en volhardend aan de bearbeiding van den grond. De eerste zorgde voornamelijk voor de groententuin. Vroeg in den morgen was deze jonge man, die tot nog toe slechts gestudeerd en gepreekt had, daar al bezig met zaaien en planten, wieden en nathouden, en precies om negen uur reed hij met een hoog opgela den wagen het hek van Walden uit om z'n groenten te verkoopen. Dat was een wonderlijk schouwspel. De wagen mooi, nieuw, goed ge verfd, door een paar stevige paarden getrokken, droeg mooie nieuwe witte manden, waarin de heerlijkste groente smaakvol lag uitgestald. Het leek niet echt, te mooi. De wagen en z'n voerman behoorden beiden in het blijspel thuis, maar niet in de werkelijke ruwe wereld. Als we hem zagen voorbijrijden, zeiden we: 'Daar rijdt de Czaar weer uit,' want Ds. De Koe geleek in ui terlijk op den Keizer van Rusland. En hij ging langs de huizen der rijke Amsterdammers die zomers in Bus- sum woonden, en liet zich beknib belen door de snibbige dienstmeis jes. Want z'n groenten waren duur, veel duurder dan bij een gewone groentenboer. Maar dat moest men voor de goede zaak over hebben. Een enkele keer als de dominé ver- Ex libris van Anne de Koe. (Tresoar, Leeuwarden) hinderd was, nam Van Eeden zelf dit werkje over, en hij reed dan fier als een held op z'n groentenkar door het dorp', aldus mevrouw Ligthart." Onaangenaam Ondanks deze idyllische beschrijving verkoelde de verstandhouding tus sen De Koe en Van Eeden snel. Er ontstonden ook fricties met andere kolonisten. De Koe klaagde over ge brek aan samenwerking, drong zelfs aan op het vertrek van mensen bij wie geestverwantschap ontbrak of die liever lui dan moe waren. In zijn dagboek van 10 september schrijft Van Eeden: "Nu begint De Koe onaangenaam tegen mij te wor den." Van Eeden had eigenhandig ingegrepen in de organisatie van 'Walden', tot ongenoegen van admi nistrateur De Koe. Hiermee was de kiem van een tegenstelling ontstaan. In februari 1903 barst de bom. Van Eeden neemt boomkweker Lucas Hoekstra uit Boskoop in dienst voor de tuinderij. De Koe vindt Hoekstra een 'ploert' en probeert zijn komst te verhinderen. Ook de meeste an dere kolonisten hebben bezwaar tegen zijn komst. Tevergeefs. Van Eeden ziet in hem een 'goede mede werker'. Op 3 februari noteert Van Eeden in zijn dagboek: "De Koe wil vertrek ken en ik meen dat het goed is. Ik meen goed gedaan te hebben." En op de 13de voegt hij eraan toe: "De besten zijn hem nog zeer genegen en hij doet toch veel kwaad hier." De Koe vertrekt inderdaad. Zijn verblijf in de kolonie is nog korter van duur dan dat in Den Helder. Zwaar overspannen zoekt hij rust bij zijn ouders in Sexbierum. Toch blijft hij nog lang Van Eeden bestoken met ingezonden brieven in kranten. Het leiderschap van Van Eeden, zijn veelvuldige reisjes naar het buiten land en zijn relaties met vrouwen zijn hem een doorn in het oog. In 'Het Volk' schijft De Koe: "Walden is geen kolonie, geen koöperatie, zelfs geen gewoon-burgerlijke, Wal den is een heereboerderij." Waarop Van Eeden reageert met: "Deze persoon is door mijn toedoen van Walden vertrokken wegens onbe kwaamheid, eigenzinnigheid en onbeschoftheid, waardoor hij het bestaan der zaak in gevaar bracht." Karig dagloonersbestaan Volgens ds. J.J. Meyer, die destijds als student in zijn vakantie op Wal den werkte, waren de ogen van 'ons Koetje', zoals hij smalend werd ge noemd, open gegaan voor "het on mogelijke, het dwaze van de geheele onderneming". Bij de dood van De Koe in 1941 publiceerde hij zijn herinneringen aan Walden. Daarin citeert hij De Koe: "Het kwam dui delijk tot me, toen ik op Kerstmor gen in de bittere vroegte onder onze eenige koe te melken zat. Opeens zag ik alles klaar: het hopelooze van dit werk, het onmogelijke van de opzet. Hard werken zonder vrucht of ander vooruitzicht dan een karig dagloonersbestaan. Nooit een boek, 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2014 | | pagina 8