macht en Zijn Liefde, die niet van
deze aarde zijn. Het volk van de stad
luistert toe, met gebogen hoofd en
beseft zijn kleinheid. Hoe overtui
gender de dominee en de pastoor
preeken, des te dieper buigt men het
hoofd. En men beseft dat men zon
daar is, heel dit lange leven.
Maar gelukkig preekt de dominee
en de pastoor slechts eenmaal in de
week en heeft men zes dagen om te
bekomen.
Gebed van den burger
O Heer, wat heeft de stad misdaan
Dat Gij zo wreed haar slaat?
Waarom vervloekte Gij de kust
Waar 't Marsdiep aan de Dijkvoet staat?
Ze zijn in treinen aangekomen
Met duizend man gelijk,
Van Alkmaar, Amsterdam en 't Spaarne
Uitgeest en van Zaandijk.
Ze zijn met duizend man gekomen,
Ze droegen moker en houweel
En zijn de stad met bruut geweld
Gevlogen naar de keel.
In puin en stof en zand en gruis
Sloopen duizend sloopers voort
En als de dag teneinde is
Is weer, O Heer, een straat vermoord.
In dolle slooplust wordt vermoord
Die stad aan het Marsdiep,
Die stad aan 't eind van 't schiereiland,
De stad, Heer, die Gij schiep.
O, stad tot puin en gruis geslagen,
O stad zoo zwaar gewond,
Mijn stad,wat lijdt gij mateloos
Met uw gesnoerden mond.
Een burger staat aan 't Kanaal
En ziet de muren vallen,
Hij zwijgt, ziet toe, er brandt een traan,
Twee vuisten die zich ballen.
Dan bidt hij: God, wees met de stad,
Die Gij zoo wreed thans slaat,
Geef ons terug die vrije stad,
Waar 't Marsdiep aan de Dijkvoet
staat!
'Oud Den Helder' afgebroken in opdracht van de Duitse bezetter. Gezien vanaf de Torpstraat richting Dijkstraat.
Het Reddingmonument rechts is niet gesloopt.
63