Anthony (Toon) van Kampen (1911- 1991) in 1948 in Nederlands Indië. diep' (pag.141), waarin Van Kampen treffend verwoord wat de "vloek'bre schennershand"* aanrichtte met de Ouwe Helder, de Hoofdgracht en de Kanaalweg. *uit Jan Camperts 'het lied der acht tien doden. In beide teksten is de oorspronke lijke spelling aangehouden. Bron: Heldersche Courant 24 aug. 1976 en 29 juni 1981 Anthony van Kampen: 'Geen visum voor Eden' 1959 Uit'Stormnest' Achter den dijk ligt de stad. Zij ligt er veilig opgeborgen achter de kromming van den dijkarm, die deze, beschermend om haar heen gelegd heeft. De stad bestaat uit twee gedeelten: het eene gedeelte bezit de lange, rechte straten van de burgermaat schappij. Nette huizen rijen zich in de nette straten. Ieder huis heeft twee ramen, ieder raam een venster en voor het venster hangen wit- tulen gordijnen. Het meerendeel der huizen heeft een tuintje. Daarin staan, in den zomer, roode geraniums, gouden Anthony van Kampen in café restaurant Formosa in de Koningstraat. Links verslaggever C. Dekkers en rechts chef redactie D. Hovestad van de Helderse Courant. zonnebloemen en hel-vlammende dahlia's. Des zomers staan de man nen en de vrouwen in den avond voor de deuren en zij bespreken het nieuws van dien dag. Er is een kind geboren, een van hen is gestorven en een ander kreeg een ongeluk. De huizen staan als soldaten in een rij en nooit treedt een der soldaten uit die rij. In den winter rooken de schoor- steenen der huizen. Soms kan men door de tulen gordijnen turen en de kinderen voor het vuur zien spelen: met blokkendoozen, looden sol daatjes en andere spellen. Zij zijn tevreden, net zoo tevreden als de vaders en moeders die er bij zitten. Zij lezen de krant of een boek. Zij worden geboren, leven hun leven, wat kleurloos misschien en gaan dood. Dan komt de koets met de bijwagens en langs den Huisdui- nerweg wordt er wéér een naar het kerkhof gebracht. De achterblijven- den treuren en zes weken daarna is de heengegane vergeten. Omdat men tenslotte niet met de dooden kan blijven leven en omdat wij vooruit moeten. Zoo is het ook. Dit is de stad der burgers. Zij wer ken op de werf. Zij komen er als jonge menschen, zij werken er der tig, veertig jaren en verdienen er een pensioen. Daarna gaan zij dood. In de stad gebeurt nooit iets. Het leven ebt er langzaam voort en be vindt zich er goed bij. Des avonds vindt het jongvolk elkaar in de hoofdstraat van de stad: tusschen licht en donker vrijt het goed en menige band wordt hier, zij het los, aangeknoopt, die later een huwelijk wordt. De kinderen hebben allen ouders van denzelfden stand en het worden bedaarde, goede huwelijken. Huwe lijks-ontrouw komt slechts zelden voor en het zijn gezonde kinderen, die hier ter wereld gebracht worden. Alle daken van de huizen hebben roode en blauwgrijze pannen. Ieder huis heeft een nummer en een brie venbus. Eenmaal in de week worden de trot toirs geschrobd door de vrouwen, want de stad heeft den roep zinde lijk te zijn. Een historische roeping, die men niet mag verwaarloozen. In den winter kent de stad een intiem vereenigingsleven. Er zijn bals en feesten, waar de meisjes ver schijnen in lange, gekleurde japon nen en de jongens, nauwelijks de korte broek ontgroeid, in een nieuw blauw pak. 61

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2013 | | pagina 61