ngeiand-
trekken. Straks kun je avondpermis
sie krijgen zoveel je wilt."
„Ik vertik het," zegt Leen koppig.
„Ik maak deze serie uit." Hij speelt
verder, terwijl de anderen de deur
uitgaan, maar mist een heel gemak
kelijke bal.
met zekere bitterheid, 't zal straks
wel anders worden, als ze in matro
zenkielen lopen en onder deze jonge
jongens staan, omdat zij een korpo
raalsstreepje op de mouw hebben.
Gerard Robbers, zo heet de kleine
zwarte, zal hem dan wel niet meer
angstvallig met „u" aanspreken,
zoals nu. Dan worden zij natuurlijk
door de adelborsten aangeblaft, zo
als straks door die marinier, want
dan zijn ze puppes drie, matroos
van de laagste stand. Deze degra
datie steekt de jonge koopvaardij-
officieren.
Na het eten moeten ze naar het kle
dingmagazijn. De onderofficier, die
het magazijn beheert, reikt echter
geen singsinghemden, matrozenkie
len en braniekragen uit. Hij laat hen
blauwe jasjes passen. „De matrozen-
uniform is voor de aro's afgeschaft,"
zegt hij. „U krijgt officiersunifor
men, alleen zonder strepen."
Dit neemt bij de nieuwkomers
veel van de tegenzin, die zij tegen
de dienst bij de marine hadden,
weg. Geen puppes dus, zij worden
gekleed en ook behandeld als aan
staande officieren. Het staat hun
aan.
Nadat ze in de kleren zijn gestoken,
zijn de aro's vrij. De lessen zullen
de volgende dag beginnen. Leen wil
het vrije uur benutten om eens rond
te kijken aan de haven, waarvan hij
bij hun aankomst maar een glimpje
heeft gezien. „Ga je mee, Wim?"
noodt hij een andere aro.
Wim vindt het best.
Doch bij de poort houdt de ma
rinier, die daar op post staat, hem
tegen. „Heb je permissie om er uit
te gaan?" vraagt hij.
„Jazeker," antwoordt Leen. „Wij
hebben vrij." En hij wil de wacht
passeren.
Doch deze treedt hem in de weg.
„Laat dan je permissiebriefje zien."
Leen noch Wim hebben een briefje.
Maar als ze geen werk of les hebben,
mogen ze toch zeker staan en gaan
waar ze verkiezen!
„Neen," zegt de marinier en hij ver
spert de weg.
Het schiet Leen in het verkeerde
keelgat. „Wat is dit hier," gromt hij,
„een school of een gevangenis?"
„Het is 't gesticht, meneer," zegt
de marinier, terwijl hij even guitig
lacht, maar onmiddellijk daarop is
zijn gezicht weer in de strakke plooi.
„We zijn soldaat, Leen," berust zijn
makker. „Och, we kunnen in de
tuin ook wandelen."
Leen voegt zich mokkend.
Wat 's middags verboden was, is 's
avonds toegestaan. Dan mogen de
nieuwe aro's passagieren.
Het is koud, donker en er druilt
een trieste regen. Aan de haven is
het nu niets gedaan. Leen en Wim
gaan de Kanaalweg op. De straten,
schaars verlicht, zijn nog saaier dan
deze morgen. In het militaire tehuis
is het echter licht, warm en gezellig.
Met Wim en een paar andere aro's
zit Leen in lage rotan stoelen bij
een goed kop koffie en een sigaret
te keuvelen, terwijl de radio op de
achtergrond zacht zingt. Later op
de avond gaan ze biljarten. Terwijl
Leen een serie maakt, komt een
adelborst op de nieuw aangekome-
nen af: „Denken jullie erom dat het
halftien geweest is? Als je niet zuur
wilt zijn, moet je opschieten."
Leens makkers maken zich gereed
om op te stappen, doch Leen doet
of hij niets gehoord heeft en speelt
door. Wat drommel; hij is stuur
man bij de koopvaardijHij laat
zich niet als een kostschoolkind be
handelen. Als hij om tien of elf uur
naar zijn kooi wil gaan, is dat zijn
zaak. Daar heeft die adelborst geen
steek mee uit te staan. Zo moppert
hij.
„Kom Leen," maant Wim, al met
de pijjekker aan, „maak nou geen
trammelant. Het is immers voor
schrift: tien uur binnen."
„Jullie laten je als kinderen behan
delen," schimpt Leen.
„Het is immers alleen maar voor
de eerste weken dat ze de lijn strak
'Engelandvaarders' uit 1945, het populairste
boek van Norel, is op weg naar de vijftigste
druk.
Dan zet hij toch de queu aan kant,
trekt zijn pijjekker aan en gaat z'n
makkers, die al ver vooruit zijn,
achterna. Hij heeft echter geen lust
hen in te halen, die makke schapen.
Grommend op de strenge regels van
het gesticht, loopt hij alleen in de
regen. Op slag van tienen gaat hij
door de poort, nog juist op tijd.
Op de slaapzaal zijn z'n vrienden
bezig de kooien op te hangen. De
aro's hebben moeite met het vreem
de werk, maar een paar adelborsten
helpen hen en dan gaat het goed.
Binnen een kwartier hangt de zaal
vol hangmatten, gestrekt gespannen.
Maar hoe nu? De adelborsten wip
pen vlot en lenig in hun kooien,
doch de nieuwelingen slingeren
53