De Middenstraat in het kinderrijke 'Ouwe Helder' in circa het jaar 1902.
vertrek. Er glijden menschen langs
hen heen, die zij niet ziet. Zij hoort
stemmen. Zij hoort angstige vragen
en kalmeerend antwoord. Zij voelt
opgewonden kinderen langs zich
schuiven, en vrouwen, aan den arm
van den man. Zij voelt het groote
vertrek afglijden van den valreep.
Bootsmans-fluiten gillen bevelen en
dringen de menigte langzaam voor
Van 1909 tot 1929 was het logementhuis 'Luis
aan de ketting' aan de Middenstraat 30, van de
ouders van Klaas Smelik.
zich weg. Er komt reeds ruimte.
Er komt leegte. Aan de andere zij
van het schip is nog gerucht van
moeizaam vertrekken. Maar om
hen heen is reeds de kilte van ijzer
en een gapende leegte. Zij zijn even
alleen. Willem wendt het hoofd om.
Hij ziet z'n vrouw aan en legt den
arm beschermend om haar schou
ders. „Kijk, hier op dit plaatsje zal
ik eiken dag gaan staan en veel aan
je denken... Heel veel..." Fien legt
het vermoeide hoofdje aan z'n borst
en vraagt: „Ga je weg?... Hé?..." „We
moeten sterk zijn, kindje, en op
onszelf vertrouwen..." zegt Willem.
Laatst op den dijk was je niet zoo
sterk, hè?" „Nee, maar nu wel..."
„Als je in den Oost bent, zal je dan
héél veel aan me denken?...". „Moet
je dat nog vragen?..." „En aan de
kleine, die zal komen als jij er niet
meer bent?..." „Moet je dat nog vra
gen?..." „En als de verleiding nou
komt?... Hè?..."„Als de verleiding
komt?... Er kan geen verleiding
komen... Jij bent mijn verleiding..."
„Zal je dan altijd denken, dat er in
Holland een vrouw is, die héél veel
van je houdt?... Hè?...". „Ik zal altijd
denken... Maar altijd alléén aan
jou... En aan de kleine, als die er
is... Goed?... Hè?..."„Jongen..." Fien
nestelt zich dichter in z'n boezem,
.m'n lieve, lieve jongen... Hè?...
jongen?...."Ze liggen in eikaars ar
men. Een onderofficier is genaderd.
Hij heeft opdracht te onderzoeken
of er nog burgers aan boord zijn. Hij
maakt op eerbiedigen afstand halt
en wacht even. Dan zegt hij be
scheiden: „Schoenmaker... het is ten
hoogste tijd, kerel..." „Ja..." zegt Wil
lem, „...het is ten hoogste tijd..."
Er gaat een schip naar den Oost!
Klaarmaken voor en achter! „Stand
bij" in de machinekamers! Burgers
van, manschappen aan boord. Val
reep in! Uithouwers in! Voorspring
los! Bakboordsmachine langzaam
vooruit! Let op die spring achter!
Stuurboordsmachine langzaam
vooruit! In feite is de reis dan reeds
begonnen. Het schip zuigt weg van
de kade. Het legt de eerste meters af
van den eindeloozen zeeweg naar
de Indische wateren. Op hoofd en
steiger ziet Den Helder toe. Familie,
vrienden en bekenden. Er sluipt een
huivering van ontroering door de
menigte, wanneer water zichtbaar
wordt tusschen schip en wal. Dat is
het begin van het groote einde. Dit
48