Zicht vanaf het Havenplein in circa het jaar 1907, rechts het karakteristieke
gebouwtje van de belasting, het (gesloopte) Peperhuisje.
Jeugdjaren
In een aantal van zijn boeken
schrijft Smelik over zijn Helderse ja
ren en het ouderlijk huis. Zijn vader
Klaas Smelik sr. had het hotel De
Houten Lepel, beter bekend als het
volkslogement Luis aan de ketting
in de Middenstraat in hartje Ouwe
Helder. Volgens de beschrijving
was het een somber gebouw waar
de allerarmsten uit de samenleving
de nacht konden doorbrengen:
"Landlopers, marskramer, in drank
verdronkenen. Der gemeenschap
opstandige. Vergoders der vrijheid.
Eeuwig onrustige. Ongeregeld volk
dat in de dagen van weleer zo me
nigvuldig langs de straten zwierf.
Voor een kwartje per nacht konden
ze terecht", aldus schreef Smelik
autobiografisch in een van zijn boe
ken.
En altijd roept de zee
Het boek 'En altijd roept de zee',
heeft Klaas Smelik aan zijn vader
opgedragen. Op pagina 126-136
beschrijft de auteur zichzelf auto
biografisch als hoofdpersoon Kees
Smeding tijdens het naderende
afscheid van Willem, de man van
zijn zus Fien, die in dienst van de
marine voor drie jaar naar de Oost
vertrekt.
"De dag rijpt aan. Zij houdt
Den Helder in haar glazen tempel
van licht gevangen en legt glanzen
in de oogen der menschen. De zon
groeit. Zij werd geboren ten Oos
ten in het land der Friezen en is de
Aarde ontwassen. Zij kwam met
rose koonen turen over den Oos
tereinder en ving haar Hemelvaart
aan. Zij is schuin opgeschoven naar
het hoogste aller hoogten en nadert
het Zenith. Het is elf uur nu, Den
Helder werkt. In de wijde stilte van
de zee en een rustend achterland,
ligt het stadje als een eiland van
arbeid. Op de rijkswerf hamert het
rumoer van de moderne scheeps-
en machinebouw. Op de schepen is
'r het luide gerucht soms van den
dagelijkschen scheepsdienst. Fluit
jes van commandeuren kerven den
morgen. Scheepsklokken bellen en
tellen het uur. In de haven zakken
visschersschepen af en zoeken de
zee. Een lauwe koelte duwt hen in
de schouders. Luide haringtrekkers
brengen zilveren buit. En aan de
groene grenzen van de vesting, van
Zeefront tot Oostoever, van Erfprins
tot Dirks-admiraal, schalt de verre
klaroen van den militairen trompet
ter.
Er is vandaag onrust. Er ontbreekt
vandaag evenwicht. De rustige gang
van den arbeid is aangevreten door
een nerveuze huivering. Den Helder
beeft in haar ingewanden en lijdt
aan neurose. De menschen spreken
méér dan anders. Zij praten over
het groote dat hen allen beheerscht.
Er is een collectieve interesse voor
dat ééne gebeuren. Den Helder is de
onrustige patiënt vóór een belang
rijke amputatie. Want er gaat een
oorlogsschip naar den Oost. Een
oorlogsschip dat een onmisbaar deel
van het volkslichaam meeneemt.
Het wordt uit de gemeenschap
gescheurd en doet pijn aan ruim
driehonderd zenuwen. Driehonderd
draden verbinden het schip met z'n
moederlichaam aan den wal. Drie
honderd zenuwen met ontelbare
vertakkingen, liggen geworteld in
het lichaam des volks. Het moeder
lichaam lijdt vandaag onbluschbare
pijnen. De som van minuten wordt
angstbarend hooger. Het vertrek
nadert. De commandant is in con
ferentie met den vlootvoogd en ont
vangt de laatste instructie.
Het schip gaat meer leven. De equi
page is langzaam aan boord ge
vloeid, met looden schoenen op den
somberen tocht. Het havenhoofd
wordt bevolkt. In stagen stroom is
de massa komen optrekken, langs
Hoofdgracht en het Ankerpark. De
mannen trekken op. De jeugd rukt
aan. Vrouwen en kinderen stuwen
nerveus op naar het Hoofd, waar ze
hun man en vader een laatsten groet
komen brengen. Oude moedertjes
worden opgenomen in den uittocht
van een angstig volksdeel. Gebaarde
oudgasten kuieren al keuvelend
naar de welbekende haven. Zij wen-
schen te zien wat ze vroeger onder
gingen. Jonge vrouwen hebben zich
vrij gemaakt en komen de jongeren
aan boord nawuiven. Enkele vrou
wen van zwier lachen luidruchtig,
komen ook even kijken. Ze kijken
en lachen, en wuiven overal.
De autoriteiten treden mensch-
kundig op. Zij kennen het leed. Zij
hebben het ondergaan toen ze nog
46