De gemeente Den Helder heeft een straat naar haar bekende oud-inwoonster genoemd, de Annie Romein-Verschoorlaan. en door de duinen te zwerven. Hij was een overtuigd aanhanger van een aantal 'geloven' die toen voor velen de bezieling van hun leven, maar voor veel meer velen een bron van platvloerse spot waren: vegetarisme, geheelonthouding, rein-leven-beweging, en vooral de theosofie. Verder behoorde hij tot die rampzalige soort: de leraar zon der orde. In een enkele oudere klas, die hij meekreeg in zijn onblusbaar enthousiasme voor Goethe, vond hij waardering en een betrekkelijke rust. Toen hij jaren later wegens nervositeit voortijdig gepensioneerd was en bij ons in de buurt woonde, heeft hij me wel eens beschreven hoe hij op zijn leraarsbestaan terug zag: 'Jullie, kinderen, begrepen dat zo niet, maar je moet je voorstellen: je ging zo'n klas binnen en de déür ging achter je dicht! Een uur lang! In die Helderse jaren heeft Van Maanen heel veel voor me betekend. Hij verschafte me toegang tot de Cultuur, en er kwam meer verdrieti ge meewarigheid dan zelfbesef aan te pas toen ik hem bij onze latere ontmoetingen in Amsterdam zag verschrompelen tot wat hij waar schijnlijk wel altijd geweest was: het type van de zielige m.o.-er, met een zwaar minderwaardigheidscomplex tegenover de academici, een intel lectueel en emotioneel onvolgroeid man, die een leven lang met zichzelf in de knoop had gezeten en uitein delijk een egocentrische zenuwpati ënt was geworden." Herinneringen aan haar eerste vriendje: "Behaaglijk en onbevangen voelde ik me ook in de lentelijke zoelte, waarmee de liefde, of moet ik zeggen de verliefdheid, van Jan B. me omgaf. Het begon in de sfeer van een ongerepte romance, met verstolen glimlachjes, met even mijn hand in zijn grote handen voelen, met elkaar heimelijk schoolschriften overreiken, waar we versjes in schreven en de bloemen in droogden, die we elkaar gaven, met stralend op elkaar toelo pen bij een 'toevallige' ontmoeting en wandelingetjes over de dijk achter het fort langs, waar men zich veilig kon wanen voor nieuwsgierige blikken. Ik bleef hem naar mijn ingeboren dubbelzinnige aard wel kritisch zien, ik had een binnenpretje als hij - twee jaar ouder dan ik en een man - voor zichtig onregelmatigheden aanwees in mijn gedichten, die ik beter vond dan de zijne. Maar juist door dat te kort aan verliefde verblinding was ik bijzonder gevoelig voor de schampere opmerkingen, die ma's onfeilbaar in stinct haar ingaven: 'die jongen van B. met zijn doorgezakte knieën.' Op één van die wandelingen langs de dijk bleef hij voor me staan en zei - wat ik had kunnen verwachten - dat hij van me hield. De woorden herin ner ik me niet precies meer, maar hij stak zijn twee grote handen uit en ik begreep dat die het volgende ogen blik mijn hoofd zouden omsluiten en de zoen opeisen, die hem rechtens toekwam. Toen zag ik de smalle ont stoken randjes langs zijn lippen, ik deed een stap achteruit - ik weet ook niet precies meer wat ik zei, maar ik vrees dat het nogal rein-leven-achtig geklonken moet hebben, ik praatte over mijn Indische ervaringen, hoe ik daar wat men liefde noemde al leen maar als bruut en weerzinwek kend was gaan zien en daarom niet verdroeg dat juist hij me zou zoenen. Pas veel later heb ik me afgevraagd wat hij daarbij zou hebben gedacht. 'Nou, natuurlijk minstens dat je daar verkracht was!' zei mijn man later, toen ik het hem vertelde." Herinneringen aan de zomer 1914: "Het was een lange, warme zomer en we hunkerden naar het water dat vlak achter de dijk lag. Maar achter de dijk zwemmen, dat deden alleen straatjongens, en het marinezwem bad in de veroliede binnenhaven stond ons maar een paar zuinige uurtjes in de week toe. De badkoets jes op Huisduinen vonden we bela chelijk en vooral duur. Dus kochten wij gedrieën - Jan was met zijn laatste vakantie vóór zijn ingeni eursexamen thuis - een stuk zware katoen, knipten er op het klinker plaatsje een tent van, ratelden hem met de oude naaimachine in elkaar en zetten het niet bepaald deskun dig uitgevoerde geval onder protest van ma en ten detrimente van onze toch al 'wonderlijke' reputatie op het strand op. Maar nauwelijks twee jaar later had 'iedereen' een tent en konden we vanuit de onze nog nau welijks gaan zwemmen, omdat ma er al haar kennissen op een thee- aan-het-strand nodigde." 41

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2013 | | pagina 41