bij elkaar te zoeken en zich klaar te
houden, namelijk eerst het „geluids-
ein" bij het rijden over de brug van
het Hollandsen kanaal, en daarna
een lichamelijke opstopper bij het
passeren van een bijzondere kronkel
in de rails, die ook de fluit op de lo
comotief aan den gang maakte. Hier
begint ook het remmen van de hele
beweging, zodat vriend Menelaus
even later, en gemiddeld 2 uur en
57 minuten na zijn gedenkwaardig
vertrek van Groot Mokum, stapvoets
het eindstation den Helder komt
binnen kuieren. We zijn er! en wor
den beloond door de aanwezigheid
van twee of drie stationsbeambten en
enige horizontale gasvlammen, als
lang geleden in Alkmaar. En de wind
davert hier, als tenminste daveren
zowat een vierde part erger is dan
bulderen.
Alle oud-marinemensen en zelfs
wel enige inboorlingen van dit Jut-
terland zullen mij denkelijk toe
geven dat de hierboven gegeven
beschrijving van een treinreis naar
de navale hoofdstad des rijks en in
de dagen van Menelaus, Zeus, Vul-
canus of hoe die Hollandsche IJze
ren Ouwe Heeren dan in hun tijd
geheten mogen hebben, helemaal
niet erg overdreven is en ook niet
schilderachtiger voorgesteld dan zij
werkelijk was. Mijne lezers weten
dus dat ik hen wel in de allereerste
plaats gebracht heb naar een „oord
des winds". Het waait er altijd, en
nooit waait het er niet!
Voorts kan de lezer uit het feit, dat
zon veertig jaar geleden die oude
Griekse heren de hun toevertrouwde
treinen al vrijwel uitsluitend naar wat
achteraf liggende plaatsen en vlekken
brachten, opmaken dat den Helder
c.s. nu niet direct tot 's werelds hoofd
steden moet worden gerekend. Maar
de vaderlandse marine-hoofdstad is
het wel degelijk, en sedert lange jaren,
en als zodanig belangstelling, ja zelfs
ene beschrijving waard!
We zijn onderwijl de coupé uitge
klommen want het Helderse perron
is nog ouwerwets laag en merken
nu dat het niet alleen stormt maar
ook regent. Dus is het zaak andere
medereizigers vóór te zijn in het
veroveren van een „vigelante van
Smit" als zon vehikel tenminste op
dit middernachtelijk uur nog op
avontuur op een vrachtje zou staan
te wachten in het hondenweer. We
rukken dus de deur van de wachtka
mer open, waar de volle winddruk
op staat, ten gevolge waarvan de
vlam van de enige daarin nog bran
dende gaslamp een voet boven het
lampenglas uitspringt en enige op
de tafel er onder liggende kranten
en andere paperassen ijlings een
goed heenkomen zoeken in een
hoek; terwijl de met geweld achter
ons dichtslaande deur probeert een
slip van onze overjas of nog liever
een onzer vingers te pakken te krij
gen en vast te klemmen! We lopen
de vestibule door en, gelukkig, er is
nog een rijtuig, want een dik inge
pakt heerschap met pool, bouffante,
bonten muts, op klompen en met
een rood, nat en verwaaid gezicht
biedt ons zijn diensten als ,,'n rijtuig,
meneer! aan en op het door
een paar dansende gasvlammen ver
lichte, verlaten en van het regenwa
ter glimmende stationspleintje zien
we zijn nogal verweerd en armoedig
uitziend vehikel staan. Never mind!
Het uitzicht vanuit hotel Den Burg in 1893 op de havenmond van het Nieuwediep,
aan de overzijde fort Harssens.
Het Koninklijk Instituut voor de Marine.
27