Waar het ook aardig is, dat is
thuis; maar de kinderen mogen er
niet naar hartelust leven maken,
want moes heeft veel last van hoofd
pijn. Zij is een klein en fijn vrouw
tje, en toen ze jong was en haar
wangen waren nog niet ingezonken,
toen moet haar gezicht veel geleken
hebben op dat van haar dochtertje.
Maar Suze (zoo heet de kleine meid,
en de naam van den jongen is Frits),
Suze is groot voor haar leeftijd, en
zij belooft haar moeder boven het
hoofd te zullen groeien. Frits lijkt
meer op zijn vader. Tenminste,
er hangt een daguerreotype in de
voorkamer, en als men die goed
naar het licht keert, dan kan men
nog wel zien, dat er iemand op was
afgebeeld, met grote donkere ogen.
Eigenlijk is het niet geheel zeker of
men het nog wel zien kan, maar aan
één ding hoeft men niet te twijfelen,
namelijk dat het iemand was, die
goud aan den kraag van zijn jas had,
en over het geheel was er veel goud
aan de jas. De jas is er nog, boven in
de kast op het kamertje dat naar zee
uitziet.
Daar zat vader altoos te werken,
zegt moes, en nu zit zij er zelve
soms urenlang alleen, en kijkt naar
buiten en als de kinderen op de dijk
haar zien, dan juichen zij en zwaai
en met hun wapperende zakdoeken,
en moes knikt en lacht tegen hen,
maar zij kan het zoo droevig doen.
Zij denkt om vader, dat weten Frits
en Suze wel, en die vader, dien zij
zich niet herinneren, heeft voor hen
iets beklemmends. Zij zijn wel een
beetje trotsch op hem, want moes
zegt dat hij zo knap was en zoo
braaf, en vrouw Haak zegt het ook,
en hij had een gouden kraag en gou
den knoopen op zijn jas, maar het
geeft toch een benauwd gevoel dat
moes altoos tranen in haar oogen
krijgt, als zij van hem spreekt, en
dat hij nu in den Hemel is en hen
overal zien kan, zonder dat zij iets
van hem zien, zooals men hun ver
zekerd heeft.
Op het kamertje van vader heeft
men uitzicht over de geheele ree. De
zon schittert op de duinen van het
eiland aan den overkant en tusschen
de beide oevers golft de zee, die
prachtig groen en blauw kan zien.
De bruinvisschen komen dikwijls
boven water, en aan den kant, op de
vooruitstekende brekers staan vis-
schers die netten vol glinsterende
geep aan den wal halen, of er zijn
jongens en mannen die hengelen
naar pieterman, en als zij er een
hebben opgehaald, dan slingeren ze
hem tegen de steenen, of slaan hem
dood met den klomp, want hij zou
hen lelijk steken als hij nog leefde.
Doch het mooiste van alles zijn de
schepen, die binnen komen of naar
buiten gaan. Zij voeren vlaggen van
alle landen in de wereld, en Frits
zou u dadelijk kunnen zeggen of het
een volschip is, dan wel een bark of
een brik.
Wanneer de wind lang tegen ge
weest is, zoodat er haast geen plekje
ruimte overschiet in de haven van al
de visschers en colliers en Noren die
hout varen en al die schepen gaan
tegelijk uit dan is het niet om te zeg
gen wat een levendig gezicht of de
zee oplevert.
Maar als gij het aan de kinderen
vraagt, dan hebben zij nog wel zoo
graag, dat er oorlogsschepen komen
uit de Oost, of dat ze weggaan, en
alle menschen stroomen naar den
dijk, en er zijn mannen met verre
kijkers en vrouwen en meisjes staan
te huilen, maar het oorlogsschip
groet met het kanon: 'Boem!' Dat is
dan zoveel als 'Aju!', namelijk als ze
weggaan.
Dit alles is recht prettig, maar moes
heeft er weinig oog voor als ze bo
ven op vaders kamertje zit, en als
het kanon 'Boem!' zegt, dan drukt
ze de hand op het hart of het haar
pijn deed. Want zij denkt aan het
kanon, dat haar man gedood heeft,
met nog vijf anderen, en het was
bij ongeluk, want het was een nieu-
werwetsch kanon en ze zouden het
beproeven, maar toen sprong het
uit elkander en haar man, die er
achter stond was dood. Suze was
pas geboren, en men durfde het niet
aan haar moeder zeggen, voordat
zij sterk genoeg zou zijn om het
te verdragen, en het heette dat het
schip onverwachts naar Engeland
was gezonden, zoodat hij geen tijd
had gehad om afscheid van haar
te nemen. Maar toen zij het later
hoorde, bleek het toch dat zij het
nog niet had kunnen verdragen,
want zij werd erg ziek, en na die tijd
was zij nooit meer dezelfde geweest
van vroeger.
Bronnen:
Piet Paaltjens door tekenaar Johan
Michael Schmidt Crans.
J.J. Borger: Francois Haverschmidt, de do
minee, de dichter, de mens, Gorinchem
1968.
R Nieuwenhuys: De dominee en zijn
worgengel, Amsterdam 1964.
R Hovestad en J.T. Bremer: Francois Ha-
verSchmidt en Den Helder, Den Helder
1994.
F. Haverschmidt: Familie en Kennissen, 4e
druk Schiedam 1894.
18