Wie nooit vlak aan zee gewoond
heeft, weet eigenlijk niet wat of
waaien is; en dan moet gij, evenals
onze beide kleinen, op een puntje
van de wereld wonen, dat een heel
eind ver spits in zee uitloopt. Dan
hebt ge 't van alle kanten, en de
molen achter den vuurtoren die al
draaide toen het hier nog maar een
visschersdorpje was en lang dus
voordat de toren gebouwd werd,
kan zich niet herinneren ooit een
dag bij gebrek aan wind te hebben
moeten stilstaan. En hoe vaak hij
wel, zonder een enkel lapje zeil,
zichzelven bijna in brand gemaald
heeft, om nog te zwijgen van de wie
ken, die hij heeft laten vliegen!...
Dicht bij den molen staat een machi
ne! Die keert een vierhoekig vlak naar
den wind toe, en daar kan men aan
zien, hoe hard of het waait. Maar de
kinderen hebben hun eigen manier,
om zich van den winddruk te verge
wissen. De trap op, die u van het tuin
tje achter het huis boven op den dijk
brengt, en dan beproefd of ge tegen
de storm in kunt. Soms is het met den
besten wind onmogelijk om het ver
der dan een paar passen te brengen,
en dat is plezierig als ge dan, willens
of niet, rechtsomkeert moet maken
en de wind pakt u van achteren, roef,
daar gaat het den dijk af!
Honderd schreden links is een oude
batterij, en als ge die kunt halen,
dan zijt gij geborgen. Gij gaat on
der de oude borstwering liggen en
laat den vijand veilig over u heen
blazen, of kruipt bij een van de
beide kanonnen op en kijkt hem,
terwijl gij u goed vasthoudt, vlak in
het gezicht. Hij perst u de tranen in
de oogen, maar dat is niemendal.
Hij meent het zo erg niet, en als hij
eenmaal aan land is, dan doet hij
weinig kwaad meer, behalve des
Zondags, wanneer er heeren naar
de kerk gaan met hooge hoeden op.
Daar heeft de wind een hekel aan,
en als hij ze krijgen kan, namelijk
die hooge hoeden, dan neemt hij
ze, wip, mee en laat ze voor zich
uitspringen en rollen, totdat ze van
wanhoop in het kanaal tuimelen.
In zee, op de kust, is hij minder
onschuldig. Och hemel, vooral
wanneer het stormt uit het Noord
westen, dan gaat er wat om op de
buitengronden! Daar is menige
rijke lading gebleven en menig
arm zeeman, en al zijn de kinderen
nog klein, het is geen nieuws meer
voor hen om te kijken naar stukken
wrakhout, die aanspoelen, en hoe
er iets op een kar vervoert wordt
naar het drenkelingenhuisje. An
ders, er zijn mooie begrafenissen
te zien, maar dan moet men in de
voorkamer zijn, of beter nog op de
stoep voor het huis; want wanneer
de stoet voorbijgaat, worden al de
vensterluiken in de buurt eerbiedig
gesloten. Daarom op de stoep, en
liefst op de leuning van het hek,
terwijl de treurmuziek in de verte
nadert, en achter de lijkkoets komen
verscheidene rijtuigen met officie
ren, tenminste als het een hooge van
de marine is die begraven wordt.
En iets verder in het verhaal komt
dan de verwijzing naar het ongeval
met de Pro Patria aan de orde.
"Zicht op de nog lage dijk en het Marsdiep vanuit de toren van Haverschmidts Westerkerk. De militairen marcheren vanaf
de kanaalweg in de richting van de Dijkstraat. Achter de bomen is het eerste huis van de Dijkstraat te zien". (Uit: 'Francois
HaverSchmidt en Den Helder' van Peter Hovestad en Jan T. Bremer)
17