Isaac Israels legde in 1883 een transport van kolonialen in Rotterdam op doek vast. Craandijk moet in Den Helder een soori tafereel hebben gezien. (Kröller-Müller Museum) De Belgen zullen krachtige toonen laten ruischen over de groote wate ren. Helaas als onze Hollandsche jongens meê willen doen, dan zul len zij niet veel anders kennen dan onzinnige kermisdeunen, als 't geen vuile bordeeltaal is! In Indië zullen allen, waar 't noodig is, vechten als leeuwen, of als duivels. Inmiddels is in het salon de drukte niet verminderd, al is alle bagage zoo goed mogelijk in de hutten geborgen. Het plegtig uur des af- scheids nadert. De stoomfluit geeft het teeken van vertrek aan allen, die niet méégaan. Een laatste kus, een veel zeggende handdruk, een kort 'God zij met u!' een stille traan. Maakt het niet te lang, maakt elkan der het hart niet week! Aan het Hoofd kunt gij de boot zien voorbijkomen. Spoed u daar heen; gij kunt straks wel nader in oogen- schouw nemen, wat de Helder en het Nieuwe Diep u overigens te zien geven. Op het Hoofd hebt gij een treffend gezigt. Daar voor u ligt de reede van Texel en in de verte ziet gij de kust van dat eiland oprijzen uit zee. Over een ruime watervlakte weidt uw oog. Links ziet gij 't gat van Texel uit in de Noordzee, regts in de Zuiderzee. Gij volgt de breede kade, waaraan de oorlogschepen achter elkander liggen, en ginds vormt de wal een bogt en ziet gij de koopvaar ders en stoombooten voor de hooge muren der infirmerie en der pakhui zen van de Maatschappij Nederland. Evenwijdig met de kade en den wal loopt een steenen afsluitdijk, die de haven beschermt tegen de golven. Deze haven is het eigenlijke Nieuwe Diep, een breede diepe geul, van 1770 tot 1780 tot haven aangelegd, sinds telkens verbeterd en hoe lan ger hoe meer tot een veilige ligplaats voor schepen gemaakt, 't Waait een frissche bries en de golven spatten op tegen den dam. Daar voor ons, op de reede en op zee, huppelen vaartuigen van vis- schers en loodsen op de groene wit gekuifde vlakte. Hier op het Hoofd verzamelt zich een talrijke schare. De onmisbare straatjongens klim men in de hooge houten palen, die de lichten dragen en laten zich langs de steunbalken naar bene den glijden. De betrekkingen van bemanning en passagiers staan in gespannen verwachting. Enkele zeeofficieren stappen rustig heen en weêr. Een zwerm adelborsten kiest bij voorkeur zijne plaats aan den voet van het Hoofd, op de groene, glibberige steenen, die de glooijing bedekken, waar het schuim tegen opspat. Oude zeerobben kijken belangstellend uit. Vrouwen staren met oogen, door tranen verduisterd. Ginds komt de boot. Statig stoomt zij de rij der koopvaarders, der oor logsbodems voorbij. Op het voor schip staan de kolonialen bij een, op de campagne zijn de passagiers vereenigd, overal is de equipage verspreid. Nog een laatste groet met de wuivende zakdoeken en hoeden, 't Kanonschot buldert en de doffe dreun rolt over de wateren ten af scheid aan het vaderland. Stout en fier klieft het prachtig stoomschip de golven. Het wendt - het is ver dwenen om den hoek der batterij. Zwijgend en ernstig verlaat de scha re het Hoofd.' 13

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2013 | | pagina 13