Gezicht op de haven van Den Helder, getekend door RA. Schipperus. Deze
Rotterdamse kunstschilder illustreerde de wandelingen van Craandijk.
met het vertrek van zijn halfbroer
Wouter Cool( 1848-1928) en diens
vrouw Elisabeth van Manen naar
Batavia.
Luitenant Cool, militair ingenieur,
vertrok op 13 oktober 1877 uit Den
Helder aan boord van het stoom
schip 'Voorwaarts'. Hij begeleidde
een detachement suppletietroepen
ter grootte van 106 man. Begin 1882
keerde hij terug. Blijkbaar was hij
een man met grote capaciteiten,
want in 1909 werd hij benoemd tot
minister van Oorlog.
Craandijk was zes jaar toen hij zijn
vader, houtkoper en eigenaar van
schepen in Amsterdam, in 1840
verloor. Op zijn twaalfde hertrouw
de zijn moeder met Wouter Cool,
commies bij het ministerie van Bui
tenlandse Zaken in Den Haag. Er
ontstond toen een gezin van veer
tien kinderen. De weduwe Craan-
dijk-Coppenaal bracht zes kinderen
mee, weduwnaar Cool vijf en uit
de nieuwe echtverbintenis kwamen
nog eens drie kinderen voort, onder
wie de latere minister van Oorlog.
Na zijn gymnasiumopleiding volgde
Jacobus Craandijk in Amsterdam de
opleiding tot predikant bij de Doops
gezinden. Een van zijn hoogleraren
noemde hem een 'geniaal ventje'. Zijn
medestudenten luisterden met eer
bied naar hem wanneer hij zijn preek
met zijn diepe basstem voordroeg.
In 1859 werd hij beroepen door
de Doopsgezinde gemeente in
het Twentse Borne. Daar trouwde
hij met Anna Geertruida Ballot.
In 1862 verhuisden zij naar zijn
nieuwe standplaats Rotterdam. Op
de dag van hun vertrek, 7 mei, werd
Enschede getroffen door een enor
me brand, die nagenoeg de gehele
stad in de as legde. In 1884 besloot
Craandijk het beroep aan te nemen
dat Haarlem op hem deed. Die ge
meente bleef hij trouw tot zijn dood
in 1912.
Onderstaande beschrijving is af
komstig uit het vierde deel van
'Wandelingen door Nederland met
pen en potlood', dat in 1879 werd
uitgegeven door de firma A.C. Kru-
seman en Tjeenk Willink. De recen
sent van 'De Gids' noemde het boek
'een ware schatkamer'. Craandijk
reisde naar Den Helder per trein.
Sinds 1865 was Den Helder aange
sloten op het spoorwegennet.
De wandelingen van Craandijk zijn
gedigitaliseerd en na te lezen op de
website van DBNL.
'O, als gij de geschiedenis van al
die mannen eens kendet!'
'Wij hebben in de verte de duin
reeks van Huisduinen en den
vuurtoren van Kijkduin gezien, ten
teeken dat wij de Noordzee nade
ren. Wij zien aan de andere zijde
vóór ons hooge scheepsmasten,
ten bewijze dat de Helder niet ver
meer is. Weldra stoppen wij aan
het togtige station, waar de frissche
zeewind ons om de ooren waait en
alle deuren met een geweldigen slag
digtwerpt.
Wij kunnen 't aan den Helder ver
schillend treffen. Als het regent of
mist zien wij er niets - daar evenmin
als elders - en ons goed geluk dient
ons als naar gewoonte; of liever,
wij verstaan de nuttige kunst, wij
kennen 't eenvoudig geheim, om
op onze wandeling nooit last daar
van te hebben, 't Geheim bestaat
hierin - als het mist of regent, niet te
wandelen. Wind is aan den Helder
'begeerd', doorgaans ook 'voorradig'.
Wij kunnen 't ook in ander opzigt
verschillend treffen, naar mate er
meer of minder schepen uitgaan
of binnenkomen, 't Is een prachtig
gezigt, als een gansche koopvaardij
vloot, lang door tegenwind opge
houden, met volle zeilen heenzweeft
over het ruime sop. 't Is een belang
rijk schouwspel, als een eskader bin-
nenstoomt en alles aan den wal zich
verdringt, om de teruggekeerden te
begroeten.
Maar op deze dingen valt niet te
rekenen, 't Is mogelijk, herhaalde
malen aan den Helder te hebben
vertoefd, zonder veel bijzonders te
hebben aanschouwd, vooral sinds
het Noordzee-kanaal een aanmer
kelijk deel van de scheepvaart op
Amsterdam aan het gat van Texel
heeft onttrokken, 't Is een ontzet
tend verheven en ijzingwekkend
tooneel, als de stormwind giert uit
het N.W. en de opgezweepte golven
de zware dijken beuken, terwijl hun
witgepluimde legioenen onverpoosd
opvliegen tegen de steenen glooijin-
gen, die hier bijna zonder strand uit
de diepte oprijzen, en als boven de
vliegende golven de vliegende wol
ken hun deel schijnen te willen heb
ben aan den verdelgenden strijd.
10