Noten
1 Bij monde van Rob van Eerden, be
leidsmedewerker archeologie.
2 Paludanus 1776, 224-226. Hij was een
typische man van de verlichting: zie
hiervoor Schoorl 1983.
3 Paludanus 1776, 223. Uitgaande van
de Hondsbosse of Zijpse roede van
3,42 m zou het hier zijn gegaan om
een muur van 82 bij 171 m. Zelfs voor
een ommuring van een kerkhof is dit
erg groot. Het is daarom de vraag of
het werkelijk een muur was.
4 Van Dam den Boumeester 1847, 53-
54. Hij vermeldt niet dat de uitgraving
in 1775 plaatsvond.
5 Zie hiervoor de kaart van Sgrooten
die de situatie weergeeft in midden
15e eeuw.
6 Schendelaar 2000,97.
7 Stobbe 2012,93-94.
8 Van Berkel en Samplonius 2006 (3e
druk) 402 i.v. Schoot en De Schooten.
9 Diederik 1989, 98. Hij schrijft hierbij
(voetnoot 161): De terp schijnt ook
wel Adingerdorp te zijn genoemd.
Hij meent dat de direct hiervoor in
deze lijst genoemde twee hoeven van
Uagarafelda te identificeren zijn met
het vlakbij het Torp gelegen "Algar-
rener Buytenveldt." Als dit juist is, zou
dat betekenen dat er (gezien dit topo
niem) op deze plek al in de 9e eeuw
aan visvangst werd gedaan.
10 Voor de tekst van deze lijst en doel en
datering daarvan: zie Henderikx 1987,
115-123. Edesthorpakomtvoor op
122.
11 Schoorl 1973,107 noot 1 en 109.
12 Schoorl 1973,107.
13 Schoorl 1973,110. Hij noemt ten
noorden en noordwesten van Torp de
Dansgarn, Algarn en Heiliggarn.
14 Schoorl 1973, 105.
15 Schoorl 1973,110.
16 Schoorl 1973, 111.
17 Schoorl 1973, 404.
18 Op de opmeting van de gemeente
staan als maten respectievelijk 2075
m en 1550 m vermeld. Dit moet een
factor tien te groot zijn.
19 Op de andere plekken van de terp
werd ook de hoogte boven NAP ge
meten: 1,96 m (z-w), 1,68 m (z-o),
1,16 m (n-o), 1,33 m (n-w) en 1,18
m (noordelijke uitstulping). De terp
lag vrijwel geheel op het kadastrale
perceel 2422, alleen het noordelijkste
puntje reikt in perceel 2439.
20 Van Es 1973, m.n. 338-340.
21 De opgraving werd uitgevoerd door
het Instituut voor Pre- en Protohitorie
(IPP) van deze universiteit.
22 Beschrijving volgens ARCHIS II,
waarnemingsnummer 30958.
23 Feitelijk werd er gegraven van 22
maart tot 26 mei 1965, van 6 septem
ber tot 23 december 1965 en van 1
maart tot 8 april 1966: in totaal dus
een onderzoeksperiode van netto 5
maanden.
24 Uit de afmetingen van de opgravings-
putten kan worden afgeleid dat er cir
ca 3.500 m2 werd onderzocht. Wat de
reden was van deze beperking wordt
door Van Es niet vermeld. Gebrek aan
tijd kan het niet zijn geweest, want van
de 12,5 beschikbare maanden werden
slechts 5 benut voor onderzoek.
25 Het is een raadsel waarom deze put
ten niet konden worden voltooid, ge
zien de ruime tussenperioden waarin
er niet werd opgegraven.
26 De genoemde opgravingsputten be
sloegen tezamen een oppervlakte van
tenminste 115 m (oostwest) bij 40 m
(noord-zuid). Dit zou betekenen dat
het kerkhof minimaal 4.600 m2 groot
was, wat zeer uitgestrekt is.
27 Numan 2005,175. Hij veronderstelt
dat de tufsteen afkomstig was van
een vroegere dorpskerk die noor
delijker of oostelijker had gestaan.
Bij de opgravingen in 1964 en 1965
werden enkele brokken tufsteen en
zwerfkeien aangetroffen in de boven
grond. De toepassing van het tufsteen
was heel gebruikelijk voor kerken
uit de lle/12e eeuw. Deze steensoort
werd gewonnen in de Eifel, maar er
zijn ook Romeinse castella gesloopt
ten behoeve van dat bouwmateriaal.
Vandaar dat er soms ander Romeins
materiaal bij kon voorkomen, zoals de
hypocausttegel, een tegel gebruikt bij
vloerverwarming met hete lucht.
28 Hij voegt hieraan toe dat deze date
ring onzeker blijft zolang de keramiek
nog niet in detail is bestudeerd.
29 In een krantenbericht in de Helderse
Courant van 22 maart 1997 wordt on
der meer vermeld dat bij de opgravin
gen in de jaren zestig naast aardewerk
onder andere gevonden zijn: een mid
deleeuwse runderschedel, een leren
schoen uit de 16e eeuw, een houten
lepeltje uit de lle-14e eeuw, een hou
ten schaaltje en een slijpsteen. Deze
vondsten gingen naar het Provinciaal
Depot die enkele aardewerkscherven
en houtresten in bruikleen gaf aan Jan
Stobbe voor het Gewest. Hij stelde
dit weer ter beschikking van Musée
Helder. Sinds de sluiting van deze
tentoonstelling bewaart de beheerder
A. van Brenkelen het materiaal. Op de
begeleidende foto toont die een com
plete rand van een kogelpot.
30 Van Zeist 173.
31 Besteman 1990, respectievelijk 111 en
101-102.
32 Vriendelijke mededeling Jan de Ko
ning.
33 Helderse Courant 21-03-1997.
34 Helderse Courant 09-05-1997.
35 Schendelaar 2000,106; Helderse
Courant 12-05-1997.
36 S chute 1998.
37 De vindplaats op het Balgzand ligt
vijf km oostelijk van het Torp en lag
op hoogveen, terwijl bij het Torp
tegelijkertijd een brak milieu met zee
invloed aanwezig geweest lijkt te zijn,
dus in een totaal andere landschappe
lijke situatie (vriendelijke mededeling
Jan de Koning).
105