tje wordt bij de boer opgehaald, de zware houten jol erop gezet, en in looppas gaan ze over de landweg en het schuine pad de dijk op. Bij de gang over de basaltblokken naar het strandje begeeft een van de wielen van het wagentje het, zodat ze de ruim 150 kg zware jol gedeeltelijk moeten dragen. Wanneer het bootje in het water ligt, wordt de bagage overgebracht en stappen Bram en zijn vriend erin. Coolhaas staat tot aan zijn middel in het ijskoude wa ter om de jol vrij van de grond te houden. De twee avonturiers vragen hem mee te gaan, maar ondanks enige twijfel weigert hij. De kleine jol is te vol. Bovendien wil hij zijn vrouw niet onverwachts achterlaten en hij wil actief blijven in het verzet. Nog net voor Sperrzeit (24 uur) is Coolhaas met één fiets in de hand weer thuis. De andere haalt hij de volgende morgen met zijn vrouw op. Een paar dagen later bezoekt hij de ouders van De Jong en Storm van s-Gravesande. En via de post stuurt hij de erewoordverklaringen die de officieren moesten afleggen om niet in krijgsgevangenschap te komen, terug naar het Duits commando in Den Haag. De overtocht begint aanvankelijk gunstig. Om beurten roeien de marineofficieren om zover mo gelijk weg te komen van de kust. Problemen ontstaan pas, wanneer ze de buitenboordmotor proberen te starten. Die laat hen in de steek. Ten einde raad zetten ze de motor als overbodige ballast overboord. Vervolgens passeert rakelings een Duits schip. Door plat op de bodem van de jol te gaan liggen, maakt het tweetal zich zo onzichtbaar moge lijk. Tot hun grote verbazing heeft het schip niets in de gaten. Wanneer ze eenmaal de zeilen hebben gehesen, maken ze meer snelheid. Ze hebben de wind in de rug, dat is een meevaller. Het begint echter harder te waaien en de golf slag neemt toe. Het verblijf in hun notendopje wordt steeds onaange namer. Storm krijgt koorts, maar houdt zich staande door aspirine te slikken. De derde dag, 1 mei, gaat het mis. Door vermoeidheid zien ze geen kans meer de kop van de jol steeds op de aanschietende zee te houden. Daardoor belandt het bootje dwars op de golven en slaat vol met water. De twee mannen be landen in zee. De zwemvesten hou den hen drijvend. Door zich vast te houden aan de net nog drijvende jol, kunnen ze het hoofd boven water houden en blijven ze samen. 'Volhouden, volhouden', roepen ze elkaar voortdurend toe. Dobberen Zo dobberen ze urenlang rond in het koude water, volkomen uitgeput. Wanneer ze zichzelf nauwelijks nog kansen op redding geven, gloort er hoop. Er komt een schip in zicht. Een Britse torpedojager signaleert de twee drenkelingen, pikt hen op en brengt ze met jol en al aan de wal. Daar worden ze in het politie bureau opgesloten, want de Britten zijn bang dat ze met spionnen te doen hebben. „Met zo'n klein bootje kun je toch de Noordzee niet over steken!", zeggen ze. In de cel kunnen de twee Engeland vaarders bijkomen van hun hache lijke avontuur. En ze genieten van het eten dat ze krijgen. „Ik heb nog nooit van mijn leven zo'n heerlijk ontbijt met eieren en spek gehad", zal Bram nog vaak zeggen. Wanneer hun antecedenten zijn nagetrokken, worden de twee vrijgelaten en door Koningin Wilhelmina op de thee uitgenodigd. Zij is trots op de moed en het doorzettingsvermogen van de twee marineofficieren, maar toch kapittelt ze hen ook, omdat ze hun erewoord aan de Duitsers hebben gebroken. Waarschijnlijk heeft ze dit laatste plagend bedoeld, want bei den worden onderscheiden met het Bronzen Kruis. Het duo hoopt te worden ingezet bij de strijd tegen de Duitsers, maar het wordt naar Indië gestuurd. De mari neleiding besluit daartoe gezien hun erewoordverklaring. Bram stuurt nog een boze brief naar de minister van Defensie - 'wij hebben onze erewoordverklaring toch terug- gestuurd'- maar het oorlogskabinet blijft bij zijn standpunt. Sportvisser Willem van Ingen (r) overhandigt zijn vangst aan Ian de Jong, de zoon van de Engelandvaarder. (Foto Denise van Ingen) 121

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2013 | | pagina 25