Voor het zeewaardig maken van hun notendop roepen de Engelandvaarders de hulp
in van de Helderse zeilmaker Pieter Barends, hier samen met zijn vrouw Elizabeth
Louwinger. (Foto familie Barends)
soldaat uit Nieuwediep betekent zijn
redding. „Laat die meneer toch lo
pen, hij is van de marine."
Op Tweede Pinksterdag zakt de
Freyr af naar Culemborg. Laat op
de avond krijgen ze de order naar
Amsterdam te varen 'teneinde een
eventuele aanval op Amsterdam
via het IJsselmeer tegen te gaan.
De volgende dag, 14 mei, horen ze
onderweg op het Merwedekanaal
al geruchten over de capitulatie.
Bij aankomst in Amsterdam wordt
het bericht bevestigd. Bram en zijn
commandant willen dat de Freyr via
het Noordzeekanaal oversteekt naar
Engeland, maar bij IJmuiden blijkt
al geen doorgang meer mogelijk. Ze
maken de bewapening aan boord
onklaar en brengen het schip enkele
honderden meters voor de Oranje
sluizen tot zinken.
Om aan krijgsgevangenschap te ont
komen tekent Bram zoals de meeste
beroepsmilitairen de erewoordver
klaring. Daarmee belooft hij niets
tegen de bezetters te zullen onder
nemen. Maar vrede heeft hij aller
minst met deze situatie. Begin 1941
moeten de officieren zich melden in
Den Helder en Bram ziet aankomen
dat hij - ondanks zijn verklaring
- terecht zal komen in een krijgsge
vangenenkamp. Overdag mogen ze
nog vrij hun gang gaan.
In maart 1941 ontmoet Bram bij
de roeivereniging 'Het Spaarne'
in Haarlem zijn marine-collega
Wijnand Langeraar. Die is bezig
een 12-voets jol gereed te maken
voor de oversteek naar Engeland.
„Wanneer vertrekje?" vraagt hij
aan Langeraar. Bram bekent met
hetzelfde plan rond te lopen. Op 28
maart kiest Langeraar met John de
Zwart en Willem van Workom zee
vanaf het strand van Zandvoort. Het
wordt meer hozen dan zeilen. Na 15
uur geven ze hun vluchtpoging op.
Na terugkeer belt Langeraar Bram
de Jong en adviseert hem zich goed
te beschermen tegen de kou en te
zorgen voor verhoogde boorden en
een buiskap voor zijn jol.
Zeewaardig
Daarvoor roepen Bram en zijn
vriend de hulp in van Piet Barends in
Den Helder. Die is zeilmaker en han
delt in scheepsbenodigdheden. Hij
maakt de jol zeewaardig en brengt
voorzieningen aan die moeten voor
komen dat ze bij de minste of gering
ste aanrollende golf de volle lading
zeewater binnenkrijgen. Bovendien
geeft hij het zeildoek een bad met
Oost-Indische inkt, zodat het grijzer
van kleur wordt en minder opvalt.
In de loop van april 1941 melden
Bram en Storm zich bij hun vriend
W.P. Coolhaas in Schoorl in de hoop
dat hij hen naar de overkant kan
helpen. Deze marineofficier, af
komstig uit Haarlem, is een ervaren
zeezeiler. De twee hebben Bram's
12-voets jol meegebracht die ze in
het Hargergat hebben geparkeerd.
En ze hebben een buitenboordmo
tor bij zich.
Coolhaas en zijn vrouw verkennen
de Pettemer zeewering en contro
leren de patrouilletijden van de
Duitsers. De motor wordt beproefd
in een wasted en de riemen wor
den bekleed, zodat ze bij het roeien
geen lawaai maken. Coolhaas laat
bij dorpssmid Fons Leijsen aan de
Heereweg in Schoorl een wagen
tje maken waarop zij de jol kun
nen vervoeren. Die moet via een
schuin pad over de rails van het
werkspoorbaantje om op de dijk te
komen en dan verder naar beneden
tot het strandje vlakbij één van de
kribben. Het wagentje wordt tijde
lijk ondergebracht in de schuur van
een betrouwbare boer die aan het
Hargergat woont.
In verband met het tij (hoogwater
springtij) en nieuwe maan adviseert
Coolhaas in de nacht van maandag
28 op dinsdag 29 april vertrekken.
Om 22 uur maandagavond gaan ze
op de fiets, vol beladen met buiten
boordmotor, benzine, water, voe
ding, zwemvesten en extra kleding,
op pad. Om 22.30 uur zijn ze ter
plaatse. Nadat ze een Duitse pa
trouille hebben laten passeren, depo
neren ze het meegebrachte materiaal
op het strandje. Het duurt twee uur
voordat er weer een patrouille komt,
dus ze hoeven geen haast te maken.
Ijskoud water
De weersomstandigheden zijn ui
termate gunstig. Het is stikdonker,
het motregent, er is weinig wind en
praktisch geen deining. Het wagen-
120