ttïÈÊ
Parade voor het stadhuis aan de Kerkgracht (foto: collectie van Ballegooij).
hij verricht in z'n element gevoelt als
'n vis in het water. Afkeer daarente
gen krijgt men van mensen die maar
half bij hun werk zijn. Mooi uit dit
oogpunt is de visserman, die zo lééft
in z'n bedrijf, dat hij er helemaal naar
gebouwd is; z'n scherpe oog, z'n rus
tige durf, z'n ferme hand, z'n spreken
van het element waar hij thuis hoort,
- alles tekent de visserman die niets
anders zou kunnen als dat. Een jam
merlijk figuur maakt daarentegen de
marineman, die wel iedere dag in z'n
dienstjas loopt, maar aldoor moppert
over z'n positie. De eerste is iemand
in wie een karakter uitkomt, de laatste
is een karakterloze verschijning."
De twee marineofficieren voelden zich
door deze uitspraken van De Koe bele
digd en beklaagden zich bij de marine
autoriteiten. De minister van Marine
jhr. J.A. Roëll, een liberale oud-zee
officier) besloot op basis hiervan aan
de Synode van de Hervormde Kerk te
vragen of en zo ja hoe tegen predikant
De Koe kon worden opgetreden.
De voorganger van de Nieuwe Kerk
verbaasde zich over de klachten. Hij
had helemaal niemand willen beledi
gen. Maar hij realiseerde zich wel dat,
wanneer de klachten terecht werden
bevonden, dat tot ontzetting uit zijn
ambt zou kunnen leiden.
Buigen als knipmessen
Er brak een langdurige periode van
onzekerheid voor hem aan, waarin
hij weinig steun van de kerkenraad
ondervond. Enerzijds begreep hij dat
wel. "Die machtige marine, waarvan
de hele plaats zowat eten moet, en die
hier als god vereerd wordt, de heren
officieren, voor wie men buigt als
knipmessen. Inderdaad, er is heel wat
durf voor nodig om het in deze om
standigheden voor de predikant op
te nemen." Anderzijds stelde het hem
teleur dat de kerkenraad niet daad
krachtig reageerde, want er waren
allerlei motieven om de klachten af te
wijzen. Bovendien stonden de klagers
niet als lidmaat ingeschreven bij de
Ned. Hervormde gemeente van Den
Helder en op grond daarvan hoefde
de klacht volgens het Reglement voor
opzicht en tucht niet in behandeling
te worden genomen.
De Koe vermoedde dat de verenigde
ouderlingen 'uit benauwdheid' de
bezwaarschriften van de marineoffi
cieren en zijn weerwoord daarop had
den doorgestuurd naar het Klassikaal
bestuur van Alkmaar. Deze wijze van
handelen was alleen voorgeschreven
bij klachten die gegrond waren be
vonden. "Ook dat bestuur zit er mee.
Het kan niet tot een besluit komen",
zo signaleerde De Koe op 8 juli 1899
in het boekje dat hij ter verdediging
over deze tuchtzaak had geschreven:
'n Preek en wat er van kwam.
Ruim 15 maanden na het voorval
kwam voor De Koe dan toch einde
lijk het verlossende antwoord. Het
Klassikaal bestuur verklaarde de
klacht wegens opzettelijke belediging
ongegrond. En de Synode van de
Hervormde Kerk oordeelde dat de Al
gemene Synodale Commissie van de
kerk in haar contacten met de minis
ter te voorbarig was geweest. Zij had
publiekelijk verklaard "met veront
waardiging van 't voorgevallene ken
nis genomen te hebben". En mochten
de bezwaren juist zijn, dan "heeft de
predikant zijn roeping miskend".
Voelde De Koe zich door zijn kerkbe
stuur in de steek gelaten, Smidts kreeg
alle steun. Toen minister dr. mr. L.N.
Deckers (Defensie, Rooms-Katholieke
Staatspartij) behalve de leger- en
vlootpredikant ds. H. Janssen óók de
chef van het personeel van de zee
macht, A. Hengel, op de kerkenraad
wilde afsturen, hield deze de boot af.
De kerkenraad antwoordde de minis
ter, op voorstel van haar voorganger,
dat niemand aanwezig hoeft te zijn
"wiens taak en arbeid niet onmiddel
lijk in het kerkelijk leven ligt." Met
andere woorden: zij wilde dus alleen
ds. Janssen 'als collega' van ds. Smidts
ontvangen.
Zorgen
Tijdens het onderhoud dat ds. Janssen
met de kerkenraad had, bleek dat de
minister zich zorgen maakte over de
adelborsten die godsdienstonderricht
kregen van ds. Smidts. Propageerde
hij het antimilitarisme tijdens de cate
chisatie met militairen?
De vlootpredikant had Smidts al
eerder op het matje geroepen. Dat
gebeurde naar aanleiding van de
actie van de plaatselijke afdeling van
'Kerk en Vrede' tegen de toenmalige
plannen van de regering tot uitbrei-
196