komen aan de Spoorgracht. Daar was een echte politiecel waarin je bomvrij vertoefde. Vertel me nou niet dat ik me vergis, want zelfs die geitenleren jekker herinner ik me goed. Die jek ker rook zo vertrouwd naar gerookte vis Beukenkampstraat En toen was het oorlog. Eigenlijk was het nog nacht toen we wakker werden door een sirene die navrant huilend de ochtendstilte doorbrak. Toen ik beneden kwam zaten mijn ouders al bij de radio. Luid en duidelijk her haalde de omroeper: 'Een formatie van twaalf vliegtuigen vliegt thans over de Brandaris, richting Den Hel der.' Er was geren van matrozen op de havendijk voor ons huis. En kort daarna waren de eerste Duitse vlieg tuigen er ook. Het scheepsgeschut van de in de haven liggende marinefregat ten ging erbarmelijk tekeer. "De Kooij brandt," brulde buurman Monsma. Toen we via enkele konij nenhokken op de achter ons huis ge legen schuur klauterden konden we de rook, ja zelfs de vlammen duide lijk zien. Het gedreun van de inslaan de bommen was indrukwekkend en beangstigend. Maar we wilden het toch zien, ons niet bewust van het gevaar. Van de dagen erna herinner ik me weinig. Wel weet ik dat we veiligheidshalve 's nachts de schuil kelder ingingen. Hoewel er weinig burgers aan de haven woonden, was die schuilkelder toch vol, omdat er in de Binnenhaven achter ons huis een tiental met munitie geladen binnen- vaartscheepjes lagen. De schippers- gezinnen van deze scheepjes waren, terecht, doodsbenauwd, dat bij een aanval van Duitse vliegtuigen de scheepsladingen zouden exploderen. Zo'n schuilkelder was een halfrond, langgerekt, muf ruikend bouwsel van beton, bedekt met aarde. Van binnen waren aan weerszijden van het loop pad drielatten banken waar je onge makkelijk op zat. Met een deken om je heen probeerde je toch, zittend, te slapen. Natuurlijk lukte dat niet erg. Huilende kleine kinderen, sus sende moeders, grommende vaders. Waarschijnlijk werd het onze ouders toch te bar in die schuilkelder, want de vierde nacht gingen we bij vrien den in de Visbuurt slapen. Een klein huisje in de Beukenkampstraat, bij 'ome' Gerrit Biersteker en zijn vrouw Annie Kikkert en hun (drie) kleine kinderen. Vader en moeder Bremer met hun vier jongens, waarvan de jongste eigenlijk nog een baby was, kregen de zolder als slaapplaats aangewezen. En uitgerekend die nacht van de 14e mei 1940 was er een (eerste) groot bombardement op de stad, waarbij tientallen doden en gewonden vielen. Krakend sloegen de bommen in, telkens opnieuw. Tussendoor was het dan enige tijd stil, maar dan hoorde je weer die vliegtuigen aankomen, brommende als hinderlijke reuzemuggen. Steeds dichter- en dichterbij. Dan sloegen er weer gierend bommen in en was er geschreeuw van wanhopige mensen. Geschreeuw, geren in de straten en glasgerinkel. Een man op een fiets schreeuwde: 'lichten aan, lichten aan. Dan zien ze dat we ons overgeven.' Hij had in zoverre gelijk dat ons land al in de vóóravond van die dag ge capituleerd had. Later bleek dat dit bombardement op een misverstand berustte: de bommenwerpers waren al uit Duitsland vertrokken vóór de capitulatie van Nederland daar be kend was. De restanten van de visrokerij van de gebroeders Kraan in de Visstraat die werd getroffen door het bombardement van 30 oktober 1940. Links op de foto een schuilkelder aan de Ruyghweg. Op het "Landje van Kalis" (nu marinesportvelden) staat een Canadese legertruck. Rechts op de achtergrond het huisvuil overlaadstation (stortbuis) aan de Bassingracht.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2010 | | pagina 46