van stalhouder Thijssen hebben ont
moet. Deze, naar zijn grootvader ver
noemde, Willem Cornelis, diende bij
de Onderzeedienst.
Willem Cornelis en Elisabeth trouw
den in oktober 1911 in Enkhuizen.
Zij werden in 1941 de grootouders
van vaderszijde van de schrijver van
dit verhaal. Willem Bijl, overleden in
1948, was zijn overgrootvader.
Een aantal Piloërs ging varen op de
vissersvloot uit IJmuiden, Scheve-
ningen, Vlaardingen, of Maasluis,
anderen kozen voor de grote vaart.
Weer anderen vonden werk in de
Zaanstreek. Het gezinsleven in de
Pilo raakte totaal ontwricht. De man
nen waren lang van huis, de vrouwen
stonden er thuis alleen voor.
Het overgrote deel van de vissers was
gereformeerd en kerkte in de Bethel-
kerk in de Spoorstrtaat, ook wel "Ur-
ker kerk" genoemd. In de Pilo hadden
zich namelijk ook gereformeerde be
roepsvissers uit Urk gevestigd, net als
mijn overgrootvader aangelokt door
de Noordzeevisserij die meer ople
verde dan die op de Zuiderzee.
De gezinnen in de Pilo waren kinder
rijk, de huizen klein en met weinig
privacy. De kinderen gingen, als ze
de leeftijd hadden, naar de Vismarkt-
school en trouwden later met een
jongen of meisje uit de buurt.
Er was weinig geld, net genoeg om
van te leven, maar te weinig om van
te sparen voor slechte tijden, zoals
een barre winter waarin flink gestookt
moest worden. Dan heerste er bittere
armoede en hielp men elkaar. In de
Pilo was familiehulp en burenhulp
de gewoonste zaak van de wereld.
Ook neringdoenden als bakker Breet
("Zalige Breet") van het evangelisa
tiegebouw Maranatha en andere win
keliers reikten in geval van nood de
helpende hand en toonden een grote
gemeenschapszin.
In de jaarverslagen van de gemeente
staat wel informatie over de aantallen
vissersvaartuigen en de hoeveelheden
aangevoerde vis, maar weinig over de
bedrijvigheid eromheen. Meestal wel
een opmerking over de detailhandel,
maar niets over de groothandel, de
transporteurs, de visrokerijen, dro
gerijen, zouterijen, taanderijen of
smederijen.
In 1887-1888 was de stad twaalf
visgroothandels en twee scheeps
timmerwerven rijk, de "Lastdrager"
en de "Hoop", allebei in hoofdzaak
voor herstelwerkzaamheden. In 1910
kwam in de Visbuurt zelfs een ijsfa
briek, die ijs leverde aan onder andere
de vishandel.
Aan de Binnenhaven waren een zeil
en blokmakerij, tevens taanderij, een
handel in klompen, pik, teer en olie,
leveranciers van laarzen, oliejassen
en baaien ondergoed en dergelijke,
leveranciers van levensmiddelen, et
cetera.
"Naar schatting [gaf] de visserij om
streeks 1890 behalve aan zo'n 250
vissers aan nog eens tweemaal zoveel
mensen werk, die betrokken [wa
ren] bij de toelevering, verwerking,
verkoop en [het] transport van vis.
De visserij [was] dus goed voor zeker
twaalf procent van de werkgelegen
heid", aldus schrijver Jan T. Bremer in
zijn Vissers aan het Marsdiep.
Tussen 1865 en 1920 vond stads
uitbreiding plaats in het gebied ter
weerszijden van de spoorlijn.
Pas na 1920, toen de omgeving van
het station was volgebouwd, vond
verdere uitbreiding van de Pilo plaats,
met name in het gebied tussen de Jan
in 't Veltstraat, de Ruyghweg en de
Fabrieksgracht.
De naam Visbuurt kwam in zwang
omdat veel inwoners van de Pilo
direct of indirect bij de visserij of de
visverwerking betrokken waren. De
naam is pas in de dertiger jaren van
de vorige eeuw goed ingeburgerd
geraakt.7
1920-1945: de Visbuurt
Ook de Pilo werd zwaar getroffen
door de economische crisis in de der
tiger jaren. Reders namen schepen uit
de vaart en ontsloegen personeel. Dat
keerde zonder baan en inkomen terug
naar huis. Ook de vrouwen die als
werkster wat bijverdienden kregen of
ontslag, of loonkorting.
Vanaf mei 1940 vielen er bommen op
Den Helder. De bevolking week uit
naar het platteland, bijvoorbeeld naar
het Buitenveld, Anna Paulowna, Bree-
zand, of Kolhorn. De botters weken
uit naar Van Ewijcksluis.
De Piloërs hadden het daar wat ge
makkelijker dan de zogenaamde 'net
te burgerij. Een groot deel van hen
had al in de crisisjaren diepe armoede
meegemaakt, was eraan gewend de
problemen zelf, of met de hulp van
familie en buren, op te lossen en paste
zich snel aan.
Bovendien nam de werkeloosheid
na 1940 af door overheidsmaatre
gelen die moesten voorkomen dat
de mannen in het kader van de 'Ar-
beitseinsatz' naar Duitsland werden
afgevoerd, door gebrek aan brandstof
waardoor gemechaniseerd werk weer
handmatig moest worden gedaan en
doordat er altijd gevist kon worden.
Tijdens de oorlog waren veel huizen
door bombardementen verwoest of
afgebroken en in de eerste naoorlogse
jaren was de toewijzing van huizen
mondjesmaat. Dit was mede oorzaak
van de snelle integratie van Visbuur-
ters en de rest van de bevolking. Vis
sers en andere zeelui trokken naar de
stad en veel 'gewone' burgers wilden
maar wat graag in de Visbuurt wonen.
1945 luidde het einde van een tijd
perk in. Er groeide een nieuwe, meer
zelfbewuste generatie zeevarenden
op. Die wilde niet meer wonen in de
11