infiltratie zich ook uit via een kust-
opening (Boornegat) tussen Terschel
ling en Ameland tot in de Boorneval-
lei. Daardoor kreeg de Friese Mid
delzee omstreeks het jaar 1000 zijn
grootste uitbreiding. Door het vergro
ten van de zee invloed in zuidelijke
richting via het Vlie ontstond in deze
periode een open verbinding met het
Almere. (De naam Zuiderzee komt
voor het eerst voor in een Lübecker
oorkonde uit het jaar 1340).
Sindsdien werd de getijde werking in
het Almeregebied krachtiger gevoeld
en verbeterde de waterafvoer van de
veengebieden rondom, waardoor de
bewoning zich daar kon uitbreiden.
Het westelijk waddengebied
omstreeks 1350
Door de stormvloeden van de 12e en
13e eeuw werden vooral aan de Friese
zijde van de Waddenzee uitgestrekte
gebieden door het water uiteengesla
gen. Zo ging o.a. in 1170 bij Stavoren
land verloren en heeft de stormvloed
van 1196 Kennemerland, de Kop van
Noord-Holland en Friesland geteis
terd.9
Als reactie op het stijgende risico bij
overstroming begon de bevolking in
de bedreigde gebieden met de opho
ging van terpen. Op deze manier kon
men tenminste huis, have en goed
droog houden. Daarnaast werd -in de
12e eeuw?- begonnen met de aanleg
van dijkjes, vaak niet hoger dan 1 a 2
meter en erg kwetsbaar. De werkelijke
kracht van zo'n waterkering, veelal
opgebouwd uit zeegras (wier), lag
dan ook in brede stroken buitendijks
land, het zogenaamde voorland. Voor
een werkelijk effectieve bescherming
tegen het water was echter de opbouw
van grote omringdijken noodzakelijk.
Maar voor de gronden in de Noord-
kop was het inmiddels te laat. On
danks wanhopige pogingen om lan
derijen door dijkaanleg te behouden
(o.a. de bekende 'weg' van Paludanus)
verdronk nagenoeg het gehele gebied.
'Veel steden en dorpen bij Wieringen
laghen Die al metten water moesten
versmooren' rijmde de 16e eeuwse
rederijker Dirck Adriaensz Valcoogh
in zijn Chronijck van de Sijpe (1599).
Een bekend voorbeeld is de West-
friese Omringdijk (ca 1250). Ook op
de waddeneilanden waren in die tijd
al polderdijken aanwezig op de kwel-
dergebieden aan de oostzijde.10
De zuidwaartse verplaatsing van het
Marsdiep ging in deze periode ge
paard met kustverlies op het eiland
Huisduinen en landaanwinst aan de
Texelse zuidkust. Achter de bescher
mende 'vloedhaken' vond snelle op-
slibbing plaats, zodat een aantal kleine
poldertjes bedijkt konden worden.
Omstreeks 1350 bereikten Heersdiep
en Anegat een grootste activiteit,
maar daarna verzandden deze ope
ningen geheel in de 16e eeuw.
De oudste gegevens over betonning
voor de handelsvaart op het Marsdiep
en Vlie dateert uit 't begin van de 15e
eeuw. In 1411 blijkt de stad Kampen
zorg te dragen voor de aanwezigheid
van tonnen in zowel het Marsdiep als
het Vlie.
Het westelijk waddengebied
omstreeks 1550
Omstreeks 1550 is het voor het eerst
mogelijk om de reconstructie van
de kuststreek en het achtergelegen
gebied te laten steunen op gegevens
van eigentijdse, nautische kaarten.
In 1539 ondernam John Aborough
in opdracht van de Engelse koning
Hendrik VIII een verkenningstocht
naar het Zuiderzeegebied. Hij maakte
nauwkeurige aantekeningen van
het gebied en legde die vast in een
kaart. Verder geeft een leeskaartboek
uit 1540 een tamelijk nauwkeurige
beschrijving van de scheepvaartweg
naar Amsterdam. Daarnaast bevat
het tussen 1572 en 1580 vervaardigde
Antwerpse 'Zeeboek' een betonnings-
kaart van het Vlie en een kaart van de
toegang tot het Marsdiep, die is ge
baseerd op een kartering door Dirck
Zael uit 1549. Verder zijn er de kaar
ten van Christiaen Sgroten (1573),
Lucas Jansz. Wagenaer (1583) en Al-
bert Hayen (1585). Niet alleen blijkt
de kuststrook opnieuw versmald, ook
is het Marsdiep belangrijk verdiept
zoals blijkt uit lodingen gedaan in
1388 respectievelijk omstreeks 1550
(van 8,5 a 12 m tot 15,5 a 20 m).
Voorts heeft het Marsdiep zich ook
naar de zuidzijde verbreed, waardoor
het eiland Huisduinen behalve aan de
westzijde ook aan de noordkant aan
zienlijk verlies leed.
Een en ander is het gevolg van het ge
tijmechanisme van het Marsdiep waar
de vloed van twee kanten komt: eerst
uit het zuiden, daarna uit het noord
westen. De geulen in de buitendelta
van het zeegat bewegen daardoor
langzaam met de wijzers van de klok
mee. Steeds ontstaat een nieuwe geul
onder de Huisduiner kust, terwijl de
meest noordelijke geul wordt dichtge-
drukt tegen de Texelse zuidwestkust
waardoor aanzanding plaatsvindt.
Uit een kaart van Jacob van Deventer
(1542) blijkt dat het Anegat verzand
is. Ook het Heersdiep is inmiddels
verzand. Het verdronken westelijk
gedeelte van het eiland Huisduinen
verlandde in de zuiderhaakse gron
den (kaart Dirck Zael, 1549).
Na de 16e eeuw kwamen ook meer
gegevens beschikbaar over de ver
plaatsing van de wadgeulen en wad-
gebieden in het gebied van de weste
lijke waddenzee. Door het 'opruimen'
van het veen in dit gebied werd het
kombergingsgebied van de zeegaten
vergroot. Als gevolg daarvan nam
de waterverplaatsing door Vlie en
Marsdiep sterk toe en konden deze
zeegaten zich verdiepen en verwijden.
Anderzijds is de ontwikkeling van
Marsdiep en Vlie tot zeegaten met
grote capaciteit oorzaak geweest van
het 'open' blijven van de Waddenzee.
Met name het totstandkomen van een
onderlinge verbinding tussen de getij
den systemen van deze zeegaten heeft
daarbij een belangrijke rol gespeeld.
Hoe belangrijk het Marsdiep in later
eeuwen ook geweest mag zijn, lange
tijd heeft het Vlie de belangrijkste rol
gespeeld bij de vorming en verande-
153